De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel
(1971)–Lodewijk van Deyssel, Arij Prins– Auteursrechtelijk beschermd2Voorburg, 30 Novr. 1882Ga naar voetnoot7 WelEd.Geb.Heer! In het bezit van uwe geëerde letteren,Ga naar voetnoot8 ben ik U ten zeerste verplicht voor uwe welwillende beoordeeling. Met uwe opmerking, dat het in de hoogte steken der armen van de oude juffrouw overdreven is, kan ik mij volkomen vereenigen; het beste is dan ook, dat er eene flinke schrap door dezen zin wordt gegeven.Ga naar voetnoot9 - | |
[pagina 19]
| |
Ik heb er ook over gedacht, de verhouding tusschen Grootvader en Kleindochter uitvoeriger te teekenen, doch de vreeze, dat dit aan de groote lijnen van de schets afbreuk zou doen, heeft mij daarvan teruggehouden. - Zooals U terecht opmerkt, heb ik het woord ‘toen’ enkele malen verkeerd gebruikt; bij de correctie is dit over het hoofd gezien. - Van uw vriendelijk aanbod om ‘Grootvader Bleys’ met een begeleidend schrijven aan de Hoofdredactie van den Amsterdammer intezenden, zal ik zeer gaarne gebruik maken. - Mocht de schets worden aangenomen, dan zou ik mij echter gaarne het recht voorbehouden, dezelve later met een 8 à 9 tal andere novellen (waarvan er drie gereed zijn) in eene bundel uittegeven. - Wat het honorarium betreft, deze zaak laat ik geheel aan de welwillendheid der Heeren Uitgevers over. - U nogmaals dankzeggende voor uwe welwillendheid, verblijf ik met Hoogachting UEddwdr. Arij Prins |