| |
| |
| |
Hoofdstuk I
Naar het isolement
mei 1940 - september 1941
| |
| |
Inleiding
Dit boek behelst de geschiedenis van een moord. Een moord, tevens massamoord, op nimmer gekende schaal, met voorbedachten rade en in koelen bloede gepleegd. De moordenaars waren Duitsers, de vermoorden Joden, in Nederland ongeveer honderdduizend, nog geen twee percent overigens van het totaal aantal slachtoffers, door deze Duitsers bij hun Endlösung der Judenfrage gemaakt. De hier te lande woonachtige Joden werden in een proces van ontrechting en isolering van vrijwel alles beroofd, weggevoerd en in wetenschappelijk-systematische, technisch welhaast onberispelijke stijl omgebracht. Stadsbewoners en plattelanders, orthodoxen en vrijzinnigen, gezonden en invaliden, ouden en jongen, gezinnen en enkelingen, Nederlanders en vreemdelingen: mannen, vrouwen en kinderen. Zonder overhaasting, weldoordacht, geregistreerd en gereglementeerd. De moordenaars waren niet zelden bruten en ongeletterden, maar dikwijls ook gestudeerden en intellectuelen met een onuitroeibare voorliefde voor literatuur, beeldende kunsten en muziek; velen hunner waren zorgzame huisvaders, geenszins verstoken van Gemüt, vrijwel allen vierden het Kerstfeest en hervatten daarna hun arbeid: de moord op ontelbare mannen, vrouwen en kinderen, weerloze mensen, medemensen.
Van de moord op die honderdduizend Joden in Nederland wil dit boek, als in de aanhef gezegd, de geschiedenis geven, niets meer, niets minder dan de geschiedenis, het bericht dus van de feiten in tijdsvolgorde en oorzakelijke samenhang, een bericht, berustend op documenten en op elk punt controleerbaar. De lezer zal van tijd tot tijd, evenals de schrijver zelf somtijds tijdens zijn werk, nauwelijks weerstand kunnen bieden aan de gedachte: dit kan niet gebeurd zijn. Een vernietiging van zo verpletterende zinloosheid kan niet hebben plaats gevonden; men is eenvoudig niet toegankelijk voor een beeld van zo monsterachtige absurditeit. En toch moest deze schrijver zich die weg banen en hoofd en hart van die lezer bereiken. Hoe? Men zou willen veronderstellen: in de eerste plaats door de inachtneming van een onvoorwaardelijke objectiviteit. Men zou het willen, maar het is niet altijd mogelijk zoiets te doen, het was dat zeker niet in dit boek. Door een uitvoerige en diepgaande weergeving dan van de door de moordenaars begane wreedheden? Het vereist niet veel psychologisch inzicht om de hachelijkheid daarvan te beseffen. Misschien is de enige goede manier, te pogen het zo ver te brengen, dat de lezer zich zoveel
| |
| |
mogelijk met de slachtoffers vereenzelvigt, hetgeen in het menselijke vlak een sober verhaal, in het zakelijke een sober verslag vereist. Verhaal en verslag doorelkaar heengeweven, vrij van welke romantische opsmuk ook, óók zakelijk in het menselijke, óók menselijk in het zakelijke.
Hierboven staat de uitdrukking Endlösung der Judenfrage, welke term in het materiaal overigens niet altoos hetzelfde betekent; pas gaandeweg bedoelde men ermee de vernietiging van de Joden, de uiterste consequentie van het antisemitisme, dat centrale bestanddeel van de Nazi-ideologie. Meer en meer vulde deze term, zo bruikbaar voor de bij de Duitsers toegepaste methoden van Tarnung, zich met deze inhoud tijdens wat men zou willen beschouwen als een nieuwe jüdische Krieg. Maar was het wel een oorlog, deze geheime Reichssache? Enige afwijkingen van een ‘normale’ oorlog treffen onmiddellijk: men voerde hem tegen een verspreid levende, vrijwel weerloze gemeenschap (of groep), nauwelijks beschermd door welke in het volkenrecht verankerde instantie ook. Een oorlog verder zonder gevechten, maar met ‘maatregelen’ gevoerd, uiteraard ‘verdedigende’, in hun geheel meer een politionele actie, zij 't dan op reusachtige schaal, dan een werkelijke strijd, een actie, beogend jüdische Schädlinge aus dem Volkskörper auszumerzen, van het Duitse volk en zodra het kon van andere volken. Geen strijd, maar een bestrijding - als van ongedierte, opgespoord en uitgeroeid. In dienst van een idee, van een ideaal.
Aangezien deze actie binnen Nederland en andere bezette gebieden in vrijwel alle opzichten van Duitsland uit geleid werd, dienen wij de lezer tot goed begrip eerst naar deze krachtcentrale te voeren, hierbij natuurlijk als bekend veronderstellend, dat in 1933 de Nazi's onder Hitler aan het bewind waren gekomen, een bewind van welks ideologische bagage de ongeremde Jodenhaat de kern vormde. Noch de structuur, noch de politiek van het Derde Rijk zijn te benaderen zonder het besef van deze daarachter levende demonische obsessie, bij een figuur als Hitler blijkens zijn op zijn sterfdag opgesteld testament voortwoedend tot het laatste ogenblik van zijn leven, ja, zelfs doorgegeven als een pseudo-eschatologische opdracht voor alle tijden - en waarlijk niet bij hem alleen. ‘Voortwoedend’, misschien niet het meest juiste woord, omdat het niet het element doet uitkomen van verscherping, van radicalisering binnen deze dynamiek. Op dit laatste kan nauwelijks voldoende de nadruk worden gelegd. Niet weinigen, in Duitsland en elders, hadden zich voorgesteld, dat de Nazi's, een- | |
| |
maal aan de macht gekomen, na enig stoomafblazen de dreigementen, in hun voorafgaande propaganda geuit, niet, althans niet in volle omvang, zouden uitvoeren: un jacobin ministre n'est pas un ministre jacobin, leert de politieke geschiedenis. Nu ging dat al niet helemaal op voor de Jacobijn Robespierre, maar helemaal niet voor Hitler. Al vóór 1939 en zeker erna liet hij de buitenwereld weinig illusies - de korte pauze tijdens de Olympische spelen (1936) even daargelaten, een onderbreking van de vervolgingen met het oog op het verwachte bezoek van die buitenlanders, aan wier lichtgelovigheid en bereidheid, zich te laten misleiden de historicus nauwelijks zonder schaamte vermag terug te denken (al gebiedt de rechtvaardigheid eraan te herinneren, dat hier te lande, o.m. door het organiseren van een tentoonstelling, ‘De Olympiade onder Dictatuur’, duidelijk gewaarschuwd is). Al vóór 1939, al vóór de oorlog, was de Jodenver volging in Duitsland zozeer in vaart en hevigheid toegenomen, dat de toestand onhoudbaar mocht heten; wij herinneren alleen aan het verloop van de pogrom van de z.g. ‘Reichskristallnacht’ in november 1938, toen overal in Duitsland Joden werden mishandeld en opgepakt, synagogen in vlammen opgingen, roof en diefstal op ongehoorde schaal plaats vonden, dit alles gevolgd door een uitplundering en ontrechting zonder weerga. Het leek toen al niet erger te kunnen, maar het kon nog erger, het werd nog erger en véél erger.
Het heeft zin, op deze radicalisering nog even in te gaan, niet alleen omdat de Nederlandse Joden haar gevolgen van Duitsland uit maar al te zeer aan den lijve gevoeld hebben, maar ook, omdat het verschijnsel zich ook hier te lande, zij 't in aan de Nederlandse verhoudingen aangepaste vormen heeft voorgedaan. Men mag het dan zo stellen, dat de Nazi's bij de Joden vervolging in Duitsland in het groot twee methoden toepasten, de eerste die van hetzcampagnes en gewelddadigheden, de tweede de traditionele van de politie, men zou ook kunnen zeggen: de ‘wilde’ en de ‘beheerste’ (geenszins volkomen tegengesteld aan elkaar, want ook de ‘wilde’ was beheerst, de ‘beheerste’ wild). De laatste was of leek in den beginne de meest gereserveerde, de meest gematigde, anderzijds werkte zij met, bevorderde zij die bureaucratische ‘apparaat’-mentaliteit, zo kenmerkend voor de uitvoerders van de afschuwelijkste maatregelen. De ‘beheersten’ traden op als de mannen van het vak, systematisch en benaderbaar in hun betrekkelijke ‘redelijkheid’; de Joodse organisaties, die natuurlijk op de ‘wilde’ methode geen enkel vat hadden, onder- | |
| |
hielden met hen juist wel een contact, dat deze Nazi's zelf ook wensten, teneinde hen te kunnen inschakelen in het proces van hun eigen bestrijding, later: vernietiging. Zo begrijpt men ook, dat het op 19 juli 1933 uitgevaardigde verbod van activiteiten van Joodse organisaties ingetrokken heeft kunnen worden, ten dele dan.
Wij gewaagden van de houding van de buitenlanders tijdens de Olympische spelen. Het is nauwelijks weerlegbaar, dat de Nazi's hieruit de conclusie hebben getrokken, dat zij wel hun gang konden gaan; van die buitenlanders, leek het, hadden zij op zijn ergst voorlopig een behoedzaam defensief te vrezen met of zonder papieren protesten. Zij gingen ook hun gang. Hierboven gewaagden wij ook al van de pogrom in november 1938, een actie, waarin ‘wild’ en ‘beheerst’ in samenhang duidelijk te onderkennen zijn; naar buiten immers moest het een ‘spontane’ actie lijken, maar deze werd van boven af gedirigeerd door die elementen in het bewind, Goebbels bijvoorbeeld, die de voorkeur gaven aan zulke middelen. Zo heeft men op goede gronden kunnen uitspreken, dat deze pogrom een nederlaag betekend heeft van de andere, de ‘volledig’-‘beheersten’, dus van Goering en van de combinatie Himmler-Heydrich. Deze nederlaag bracht hen er toe, tegen de radicalen, tegen Goebbels - en eigenlijk min of meer tegen Hitler zelf, zij 't ook anderzijds weer helemaal in zijn geest - te gaan opbieden en meer en meer over te schakelen van de emigratie van Joden, tot dat ogenblik voor velen althans een ‘Lösung’, naar de ‘echte’, de werkelijk doeltreffende Lösung, spoedig ‘Endlösung’, de massale deportatie, uitlopend in de massale vernietiging.
Dit alles is de zeer vereenvoudigde weergave van een in wezen hoogst gecompliceerd proces, waarvan echter één element goed zichtbaar blijft: waar en wanneer ook met elkaar rivaliserende partijinstanties tegenover problemen kwamen te staan, losten zij die moeilijkheden in de regel op in de richting van verscherping, vrijwel nimmer van matiging van de tegen de Joden gerichte maatregelen. Dat is het enige bestendige, het enige bij voortduring aanwezige element in een ontwikkeling, waar wij verder moeilijk vat op krijgen, een ontwikkeling die in haar geheel genomen veel meer planloos en geïmproviseerd geweest is dan men op grond van de later zo systematisch en doordacht uitgevoerde vernietiging heeft verondersteld.
Nu is het duidelijk, dat deze ontwikkeling helemaal vaart moest krijgen bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en zeker bij de aanvang van de strijd tegen de Sowjet-Unie, voor Hitler het land van
| |
| |
het bij uitstek Joodse geestesproduct, het bolsjewisme, het land ook, waarin door het aanvankelijke succes van zijn veldtocht vele honderdduizenden Joden (ook uit het oostelijke deel van Polen trouwens) in zijn macht kwamen, boven de ongeveer twee millioen, die hij in het najaar 1939 aan zijn kant van de Poolse demarcatielijn naar binnen had gekregen. Bestond er nu nog enige mogelijkheid, dit Duitse machtsgebied van Joden te ‘zuiveren’ door emigratie? Uiteraard niet. Maar men wilde, men ‘moest’ van ze af. Dan schoot er maar één methode over: de massale slachting. Kan men met zekerheid bepalen, wanneer in Hitlers brein deze gedachte post gevat heeft? Natuurlijk niet, wij geloven te mogen uitspreken, dat zij in elke antisemiet latent, potentieel aanwezig is; van de vele millioenen antisemieten rijpte in Hitler echter door allerlei oorzaken, zeggen wij: omstandigheden, deze gedachte en zette zich om in de daad. En ook die uitvoering moest a.h.w. door een proces van vervolmaking heen, door een stadium, waarin men enerzijds al groepen Joden verdrijft, anderzijds nog knutselt aan een enkele emigratie-opzet, zo in 1940 nog aan het z.g. Madagascar-plan, het plan, al eerder geconcipieerd, om op dat eiland de Joden te isoleren in een soort reservaat van vier millioen onder Duits toezicht en ten Duitse bate werkende slaven - of deze ‘oplossing’ ten slotte van de systematische vernietiging in Polen veel zou hebben verschild, mag men betwijfelen. Na de aanvang van de Russische veldtocht is de ‘Auswanderung’, de gedwongen emigratie, vrijwel van de baan; helemaal op de voorgrond staat sindsdien de ‘territoriale Endlösung’, die als ‘ Aussiedlung’ of ‘Umsiedlung’ in de acten voorkomt, termen ‘voor intern gebruik’, nuttig voor de zo gaarne nagestreefde ‘Tarnung’, maar voor de meesten op verantwoordelijke posten natuurlijk spoedig slechts op één manier interpretabel. In dit verloop was zeer belangrijk het machtigingsbevel, op 31 juli 1941 verstrekt aan Heydrich, van januari 1939 af chef van de Reichszentrale für jüdische Auswanderung, door Goering (eigenlijk door Himmler), een bevel, waarin dan niet het woord ‘vernietiging’ voorkomt, maar wel ‘evacuatie’, aan de toenmalige betekenis waarvan Eichmann tijdens zijn proces geen greintje twijfel liet bestaan: evacuering betekende vernietiging. En niets anders. Deze moest, al was ze reeds op gang, natuurlijk haar passende organisatie krijgen en ze werd met Duitse ‘Gründlichkeit’ open uitgebouwd. In bijna alle geschiedenissen van de ‘Endlösung’ krijgt de z.g. Wannsee-Konferenz veel reliëf - en terecht. Opgezet en voorbereid door de reeds genoemde beruchte Jodenmoordenaar en rechter- | |
| |
hand van Himmler, Heydrich, vond zij plaats op 20 januari 1942, een groot aantal hoge functionarissen was aanwezig, vertegenwoordigend die instanties, die van dichtbij of veraf bij de uitroeiing betrokken waren; na afloop bleven Heydrich, Eichmann en diens onmiddellijke chef Müller nog een tijdje doorpraten in een ‘Besprechung am Kamin’ en werkten keuvelend onder het genot van een glaasje dit-of-dat het program uit van een millioenenvoudige moord op de Joden. In het protocol van deze conferentie ontbreken natuurlijk de Tarn-termen geenszins, maar het valt niet moeilijk, ze in rond Hollands te vertalen. Men mag zeggen dat van die 20ste januari af de officiële politiek van vernietiging tot het eind van de oorlog haar vorm gekregen heeft. Vernietiging van alle Joden: het over Eichmann gevelde vonnis wijst erop, dat er geen bevel werd gegeven om bijvoorbeeld de Duitse Joden, of de Franse, of de Hongaarse te vernietigen, ook niet om eerst een millioen, dan weer een millioen te vernietigen. Het was een algemeen, alomvattend bevel, waarmee de avondlandse beschaving als het ware weer teruggekeerd was tot het brengen van mensenoffers, maar dan op een in de geschiedenis tot nu toe ongekende schaal. Dit boek, dat alleen op Nederland betrekking heeft, behoeft de vraag naar het totaal aantal van die offers niet te behandelen. Eichmann sprak de ene maal van zes, de andere van vijf millioen; het zijn die aantallen zelf, die ons ontheffen van de verplichting, ook maar enige aandacht te schenken aan de argumenten pro en contra. De uitvoering van deze Endlösung is in wezen dezelfde in alle landen, waar de Duitsers haar ter hand konden nemen; de verschillen moet men zoeken in het feit, dat de geschikte voorwaarden voor die uitvoering in het ene land gemakkelijker te scheppen waren dan in het andere en dat hing weer af van plaatselijke omstandigheden; welk een onderscheid valt al niet te constateren tussen bijvoorbeeld Nederland en België! De krachtcentrale echter zat in Berlijn en de van daaruit voorgeschreven maatregelen waren zo volstrekt doorslaggevend, dat men aan die verschillen wel enige, maar niet te veel betekenis moet toekennen, al is generaliseren ook juist op dit punt weer onjuist.
De krachtcentrale in Berlijn. Zij komt in de loop van dit werk uiteraard meer dan eens ter sprake en dan bedoelen wij die instantie die speciaal voor dit werk in het leven geroepen was, het Referat IV B 4 van het Reichssicherheitshauptamt (RSHA). Maar men moet hierbij goed in het oog houden, dat dit ‘IV B 4’ a.h.w. de kerninstantie vormde, gericht op een activiteit, waar zeer veel andere bij betrokken waren.
| |
| |
Eichmann heeft het waarlijk niet alleen gedaan, hoefde het niet alleen te doen; trouwens, wat had hij om te beginnen zonder Hitler kunnen doen, willen doen? Deze Hitler hoefde zich van zijn kant waarlijk niet alleen op Eichmann te verlaten. Ook zonder bronvermelding wil de lezer wel aannemen, dat verschillende Berlijnse ministeries het hunne hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van des Führers voornemens: het ministerie van Binnenlandse Zaken, van Justitie, van Buitenlandse Zaken, van Financiën; verder de Rijksbank, de Kanzlei des Führers, het Oberkommando der Wehrmacht. ‘Maar niet alleen deze, alle bureau's van het rijk en van de nationaal-socialistische partij, waarvan de bevoegdheden ook maar iets met Jodenkwesties te maken hadden, alle wedijverden met elkaar in de medewerking aan het gemeenschappelijke doel, de Joden, als vijanden des rijks, volledig met alle middelen, zo grondig en snel als maar mogelijk, uit te roeien’. Aldus het vonnis over Eichmann; o.i. is hierin uit het oog verloren, dat op heel wat posten weer deze en gene probeerde te remmen, te redden wat er te redden was, hoe weinig ook vaak.
Wij menen goed te doen, wanneer wij ons onthouden van een uitvoerige behandeling van het ontstaan en de verdere ontwikkeling van het reeds genoemde RSHA (eigenlijk een soort ministerie) onder Heydrich en na diens dood onder Kaltenbrunner en van het Amt IV, belast met de Gegnerbekämpfung; in maart 1941 werd Eichmann leider van het Referat IV B 4 dat zich meer in het bijzonder met de aangelegenheden van Joden ging bezighouden; als leider had Eichmann hier de reeds genoemde Müller als chef van het Amt boven zich, maar dank zij de centrale plaats, die de Jodenvervolgingen binnen het geheel der officiële activiteiten innamen, bezat hij een macht die ver uitging boven die welke zijn rang (Obersturmbannführer) en zijn positie, hoofd van ‘een’ Referat, hem leken te verlenen. De vervolging van de Joden in Nederland is ook van dit IV B 4 uit gedirigeerd; meer dan eens is Eichmann in ons land verschenen voor besprekingen met het hier te lande werkende apparaat dat later in dit boek aan de orde komt.
Met welk resultaat zal nog blijken.
|
|