[XVIII]
ook zonder onderschrift zal de lezer wel onmiddellijk de voorstelling begrijpen welke deze afbeelding bevat; een detail van de bronzen deur van de Dom te Hildesheim, een deur daterend uit de tijd van Keizer Otto III [gestorven 1002], wel eens beschouwd als werk van de bisschop-kunstenaar Bernward van Hildesheim [thans wordt dat laatste wel betwijfeld]. Men zou deze voorstelling als uitgangspunt kunnen nemen voor allerlei; men zou kunnen wijzen op de levendige stijl, die de invloed verraadt van Karolingische miniaturen en van daaruit kunsthistorische en esthetische beschouwingen leveren tot nut en lering. Het is echter de noblesse zelf, welke ons uit deze afbeelding tegemoet komt, die ons ertoe noopt ons te beperken tot het allersimpelste en te veronderstellen, dat blijkens deze voorstelling ook de middeleeuwse mens op de verhevenste wijze uitdrukking wist te geven aan zijn worsteling met wat men ‘het bittere raadsel van de goede schepping’ heeft genoemd. Een interpretatie, zeker. Maar een. die ons geoorloofd toelijkt.