[X]
marcus aurelius brengt een offer op het Kapitool. Met het opnemen van juist deze afbeelding willen wij wat meer aandacht vragen voor een figuur en een periode, die o.i. daarvan in het geheel der Oude Geschiedenis niet altijd genoeg krijgen. De Romeinse Republiek en de keizertijd in de eerste eeuw na Christus doorgaans wel, maar na Trajanus [gestorven 117] lijkt er niet zo heel veel belangrijks meer te gebeuren tot het optreden van Diocletianus [284]; één van de keizers van de tweede eeuw, Antoninus Pius, verschijnt zelfs maar zelden in het geschiedbeeld. Nu is dat ook wel een beetje zijn eigen schuld; niet alleen moet deze Antoninus Pius hebben uitgemunt door velerlei hoge deugden, maar ook heeft hij niet de moeite waard aan oorlogen gevoerd: alles bij elkaar een te smalle basis voor onsterfelijkheid. Naar één kant is die basis bij Marcus Aurelius [161-180] in elk geval heel wat breder, want van hem kennen wij vele veldtochten. Maar hoewel ook hij een man van uitnemende kwaliteiten moet zijn geweest, heeft hij toch in meerdere mate dan zijn voorganger kunnen appelleren aan de belangstelling van het nageslacht. Tijdens die veldtochten immers heeft hij, hoezeer ook gekweld door een zwakke gezondheid, de kracht weten te vinden om in ogenblikken van bespiegeling en zelfinkeer zijn gedachten over leven en wereld te formuleren. Voor ons is hij daarmee geworden ‘de wijsgeer op de keizerstroon’, pleitend voor berusting, zelfbeheersing en plichtsbetrachting, in een geheel van moraliserende meditaties, waarvan men de [Griekse] titel misschien het best vertaalt als Gesprekken met zichzelf. Zij hebben in de loop der tijden nogal uiteenlopende waarderingen gevonden; terwijl de een zich afkeert van hun ‘introspectieve besluiteloosheid’ en zich geprikkeld voelt door hun vage, naar het zeurderige zwemende ethiek, voelt de ander zich geboeid door de wijze, waarop hier de vrijheid
der menselijke persoonlijkheid gesteld is, hoezeer ook bepaald en beperkt door natuur en maatschappij. De ‘leer’ van Marcus Aurelius bevat een aantal elementen, zij het in Romeinse zin verwerkt, van de Helleense wijsbegeerte der Stoa, waarbinnen de persoonlijke deugd als het hoogste goed geldt en het accent ligt op de noodzaak, de onvermijdelijke tegenspoeden van het menselijke bestaan, zoals pijn, ziekte en dood, rechtop tegemoet te treden. Hier ware zeker nog het een en ander aan toe te voegen over de doorwerking van de ‘Stoïcijnse’ leer in het Christendom, maar wij kunnen niet méér doen op deze plaats dan daaraan even te herinneren. Terugkerend tot Marcus Aurelius wijzen wij tenslotte op het merkwaardige feit, dat zijn boekje een tiental jaren geleden door een Engelse dichteres [Gloria Komai]