Antwoord aan het kwaad, getuigenissen 1939-1945
(1961)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 226]
| |
Grete SalusIn het bijvoegsel ‘Aus Politik und Zeitgeschichté’ bij het weekblad ‘Das Parlament’ van 30 oktober 1957 bevond zich het verslag van Grete Salus, ‘Eine Frau erzählt’. De schrijfster, op 20 juni 1910 in Böhmisch-Trübau geboren, stelde het op, voor een deel tegen het einde van de oorlog, voor een deel onmiddellijk erna; zij vervaardigde haar handschrift in Praag, waar zij, van al haar verwanten beroofd, woonde ‘im 6. Stock eines Hauses, ganz allein. Oft hatte ich auf der Terrasse von meinem Zimmer gestanden und hinausgeschaut’. Zij had alleen nog een broer in Israël, maar ‘das Schreiben half mir’. Het verslag bleef in een lade liggen, maar zij nam het mee, toen zij zelf naar Israël emigreerde. De jaren gingen voorbij. Toevallig ontmoette zij in Israël de Duitse diplomaat Graaf von Spreti, die zij nog van voor de oorlog uit Praag kende en die belang stelde in haar lotgevallen. Zij stelde hem het manuscript ter hand: ‘Da, lesen Sie’. Hieronder een paar fragmenten. | |
Een vrouw verteltVaak vraagt men ons: ‘Hebben jullie je dan nooit verzet? Jullie waren toch een massa tegen een handjevol beulen.’ Niemand kan beseffen, die het niet zelf heeft beleefd, wat het betekende, opgesloten te zijn in dit systeem van koude, stelselmatige vernietiging, een vernietiging met de meest geraffineerde en perverse middelen. Men heeft ons voorbereid, langzaam elk stukje eigen leven in ons gedood en vooral het zelfrespect vernietigd. En wij waren er zo van overtuigd, dat zij ons ons zelfrespect niet konden ontnemen, al deden ze wat ze wilden. En we geloofden het om het verdriet in ons te overstemmen. | |
[pagina 227]
| |
We hebben het maar al te gauw aan den lijve ondervonden binnen onze eigen enge, noodgedwongen gemeenschap. Verweren - verweren konden we ons niet meer, zelfs niet tegen onze eigen mensen. Ja, bij het begin van deze weg zouden we ons verzet hebben, maar toen was er nog niets waartegen men van leer kon trekken, toen had het nog geen vorm en geen werkelijkheid. Toen zouden we nog gestreden hebben en eervol het onderspit hebben gedolven. Later had men weinig moeite met ons, we werden marionetten in een verschrikkelijk poppenspel. We werden meesterlijk in beweging gebracht en tegen elkaar uitgespeeld. Ook de besten van ons werden uiteindelijk in dit misdadige spel betrokken en we hielpen zelf mee aan onze eigen ondergang. Hoe zou het dan ook anders mogelijk zijn geweest dat we nog in oktober 1944 volkomen argeloos de dood ingingen.
Daar stond hij voor ons, die over leven en dood besliste, de mooie duivel Dr. Mengele.Ga naar voetnoot* Hij stond daar als een beminnelijke, elegante ceremoniemeester die een polonaise leidt. Links en rechts en rechts en links, wezen zijn handen met een nonchalant gebaar. De atmosfeer om hem heen, licht en gracieus, stak weldadig af tegen de brutale lelijkheid van de omgeving, kalmeerde onze opgezweepte zenuwen en bracht dit alles terug tot iets zonder enige betekenis. Hij was slechts een goed betaalde moordenaar, een volgzame dienaar van zijn meester en toch een waarachtig symbool van deze grenzenloos leugenachtige verdorvenheid van het systeem. Een goed acteur? Een maniak? Een kille automaat? Neen, een meester in zijn vak, een duivel, die zijn werk met plezier deed. Kan men het zich voorstellen - wat een macht, wat een ambt -? Heer over leven en dood - met één handbeweging uitgedoofd - met een andere - een geschenk: leven. | |
[pagina 228]
| |
Niets, niets, dat iemand waarschuwde, geen engel stond achter hem. Volkomen onverschillig - een werktuig van de meester - gingen de mensen naar rechts of naar links. Vaak wilde een dochter de moeder niet verlaten, maar de woorden ‘U ziet elkaar immers morgen weer’ stelden hen volkomen gerust. Zo gaan de mensen naar links, naar rechts - deze kleine zwenking van het leven naar de dood - geheel automatisch, op het bevelend gebaar van een hand. Naar rechts gingen velen, ach zovelen, naar het Niets - naar de andere kant. Naar links gingen weinigen, zo weinig - naar de goede kant.
Het feit blijft bestaan, dat onschuldige, hulpeloze mensen genadeloos vermoord werden, zonder dat er van buitenaf hulp, in welke vorm dan ook, kwam. Het gebeurde voor de ogen van de gehele wereld. Men wendde zich weliswaar huiverend af, maar accepteerde het als een onherroepelijk gevolg van deze oorlog, accepteerde dit offer, zwijgend. De vlammen schreiden, de vlammen van de honderd verbrandingsovens schreiden met vrouwen - en kinderstemmen, laaiden op tot de hemel, om pas uit te doven wanneer er nu eenmaal niets levends meer was, waarmee ze gevoed konden worden.
Een stad - dat was er nog - een stad, waar je kon lopen, alleen. De mensen liepen daar zo vanzelfsprekend, ze wisten helemaal niet wat voor een wonder het was, zo te kunnen lopen. Ik had het gevoel, dat het aan mij te zien was, alsof alle blikken van de voorbijgangers op mij gericht waren, mij aanstaarden. Men zag het mij ook aan, het was geen verbeelding, want opeens voelde ik een pakje in mijn hand. Toen ik het openmaakte bleek het gevuld met allemaal lekkere dingen. Een lieve groet - van een lieve mensenhand. Toen realiseerde ik mij, dat ik helemaal alleen was. Mijn man - ik zocht mijn man. | |
[pagina 229]
| |
Langzaam werden de straten tot stemmen, stemmen van het verleden, die mij opjoegen, onbarmhartig van het ene graf naar het andere. Een vrouw sprak mij aan: ‘Waarom zo wanhopig, het komt vast allemaal goed.’ Een menselijke stem sprak mij in mijn vreselijke eenzaamheid. Tranen stroomden over mijn gezicht, en ik dwaalde huilend rond, voortdurend moest ik huilen. Mijn man was niet meer - mijn ouders waren niet meer, miljoenen waren niet meer - door het bevel van een hand - van een of andere godvergeten moordenaarshand. |