| |
| |
| |
Greet van Amstel
Greet van Amstel, Jodin, geboren 6 november 1903, gehuwd met Lodewijk Lopes Cardozo, drie kinderen, van beroep beeldhouwster. In de oorlog met haar man en een dochter ondergedoken, hoogstwaarschijnlijk door verraad gearresteerd, op 9 april 1944 aangekomen in Auschwitz, op 27 januari 1945 door de Russen bevrijd en over Odessa naar Nederland teruggekeerd. Met een aantal lotgenoten aangekomen in het zuiden des lands, begroet met de woorden: ‘Daar heb je ze met hun luizen’, nauwelijks van stro voorzien om op te slapen. Haar man [‘Lo’] en twee harer kinderen [‘Matthieu’ en ‘Sonja’] door de Duitsers vermoord. Al haar vooroorlogse werk: door de Duitsers vernietigd. In 1954 hertrouwd met de kunstschilder Willy Boers.
| |
Er viel geen duisternis over de aarde
opgedragen aan de nagedachtenis van Lo Matthieu Sonja
maar mens laat mij niet zijn.
riwe kwiatkowski [gebed van een gettojodin].
de wereld is allang vergaan.
leven is niet meer mogelijk.
| |
| |
alleen de harten van hen die doelloos stierven
de rode schaduw van leed.
duizenden naamlozen lopen met mij.
aangevreten mensengestalten.
zijn het menselijke gestalten?
moord is het embleem van hun wereld zonder hart.
elke vermoorde is een aanklager,
er zijn miljoenen aanklagers.
| |
| |
doel van hun levensbeschouwing.
droom van het leven verstoord.
waar zijn de bloemen van het voorjaar?
kostbaarder dan mensenlevens.
gesmolten uit de tanden der doden.
ook vrouwenhaar heeft waarde.
men heeft balen gevonden,
haar van vergaste vrouwen.
‘o, de geur van uw glanzend haar’
beestewagens vol mensen rollen over europa,
| |
| |
de grendel wordt toegeschoven.
haastig met krijt ingevuld,
kinderen zijn niets meer.
voedsel voor de crematoria.
ogen staren in het donker
men weet niet dat de wereld allang is vergaan.
ergens heeft de robot met één penhaal
miljoenen doodvonnissen geveld.
| |
| |
ogen die waken in de nacht.
als hij niet steeds zijn woorden herhaalt,
er is geen ruimte om te slaan.
| |
| |
het wordt stil in de wagons,
gebouwd en ingericht voor veevervoer.
het oord der duisternis neemt ons op.
voltrekker van de vonnissen aan de miljoenen
uit de landen van het bezette europa.
deze laatste resten uit een ver verleden.
wij hebben geen namen meer,
waar voederde men meeuwen aan een gracht?
waar stonden bloemen op een vensterbank?
goden woonden op de olympus,
| |
| |
dieren in holen en nesten.
warme beschutting voor mensen.
een troosteloze vlakte in polen,
tussen krakau en katowitz,
broedplaats voor malaria en tyfus.
slaven uit polen bouwden de barakken,
eindeloze rijen barakken.
deze slaven uit polen hebben met hun leven gebouwd.
toen de eerste bewoners werden binnengedreven,
dekte hun as de omliggende velden.
waar zijn zij die na hen kwamen?
binnen de duistere leegte
resten van bloed en tranen,
vallen wij in deze duistere leegte.
in de gang naar het niets.
nood en dood wentelen over elkaar.
| |
| |
wie brengt deze storm tot bedaren?
elektrisch geladen prikkeldraad.
veilige voorzorg tegen besmetting.
georganiseerde martelplaats.
appel, bewegingloos appelstaan.
waaraan denkt men als men uren moet staan?
pijnlijk is het grint voor blote vrouwenvoeten.
om de laatste zelfstandigheid te verdrijven,
met behulp van zwepen en honden.
| |
| |
wentel in de gore sneeuw.
gummistokken doven het laatste leven.
de schoorsteen van het crematorium
einde van hun lijdensweg.
veroordeeld tot het werklager.
na twee weken quarantaine
het lijden is een lang verhaal.
een sprankje hoop herleeft;
onuitroeibaar het levensverlangen.
‘in het zweet uws aanschijns...’
| |
| |
maar men heeft ons nodig.
verzorgt en voedt men niet de paarden,
die de zware vrachten trekken?
laat men hen niet rusten in verwarmde stallen?
vrouwen sjouwen blokken steen,
altijd te zwaar voor uitgeputte krachten.
waar de stenen 's morgens lagen,
moeten ze 's avonds terug;
zó wil het de bewaakster.
wie een steen laat vallen,
bij ieder avondappel ontbreken er.
waarom zuinig met mensenlevens?
dagelijks nieuwe aanvoer,
een meisje loopt uit de rij
| |
| |
velen zoeken deze snelle dood.
straatstenen die nergens heen gaan.
handen doorwoelen de grond.
de grond is hard onder de sneeuw,
de grond is zwaar na regen.
geweerkolven jagen ons voort.
wie neervalt is verloren.
laat in de avond keren wij terug,
de doden dragen wij met ons mee.
zal kloppen met het morgenappel
wat gisteren tot stand is gebracht
ten koste van talloze levens,
blote handen doorwoelen de grond,
| |
| |
kinderen spelend voor een schooldeur.
winden dragen onze klacht over de aarde.
hildegard staat op de appelplaats.
aan vang voor dag en dauw.
zwaar hangt de revolver op de heup.
wat is er van hen geworden?
samengedreven achter elektrisch geladen draad,
wij hebben geen lichaam meer.
| |
| |
ontbering heeft na luttele weken
merktekens op de gestalten gedrukt.
grauwe ingevallen gelaten,
beenderen komen door de huid,
achter het draad geldt de wet:
die niet meer werken kunnen
toepassing onverbiddelijk.
selectie voor de gaskamer.
zweeft iedere morgen over de appelplaats.
zieken kunnen niet werken
altijd de hoop op een later,
weg uit dit onvoorstelbaar heden.
of voor de avond sterven.
grillige willekeur beschikt over leven en dood.
zieken proberen gezond te schijnen,
strekken de pijnlijke rug.
moeders duwen hun dochters in de achterste rijen,
| |
| |
een stukgeslagen schouder,
om aan de selectie ten offer te vallen.
s.s.-artsen lopen langs de rijen.
de keus wordt snel gemaakt.
nummers van de slachtoffers genoteerd.
in de kartotheek als overleden afgeschreven.
verpleegster uit apeldoorn.
fabrieksmeisje uit warschau.
dapper meisje uit het getto van warschau.
enkele namen van één lijst
een keurig getypte lijst.
meer dan vierhonderd namen staan hierop vermeld.
alice, klara, sabina, rachel,
vormen de mens van heden.
| |
| |
‘onvergankelijk zijn als de sterren’
‘heer, ik heb bemind de schoonheid van uw huis’.
stichter van wereldrijken.
ontdekker van medicijnen,
bestrijder van ziekte en dood.
vernietiger van soortgenoten.
het vernietigen van mensenlevens
doel van een levensbeschouwing.
miljoenen mensen ombrengen.
het intellect zoekt methoden.
| |
| |
vervaardigd ter verdelging van ongedierten.
alle dagen nieuwe transporten
bestemd om vernietigd te worden.
lijken aan de lopende band.
in één ruimte samengeperst.
men staat op elkaars voeten.
desinfectoren van de gezondheidsdienst
observeren door een gasdicht kijkgat
het verloop der vergassing.
men verwijdert de lijken,
drijft de volgende groep naar binnen.
ontnomen aan hen die omgebracht zijn door het gas,
uit de gebombardeerde steden.
| |
| |
en u zal gegeven worden’.
achthonderd vijfentwintig wagons.
hoe lang is een trein van achthonderdvijfentwintig wagons?
op iedere avond volgt een nieuwe dag.
versteende heiligen huiveren aan de poorten der kathedralen.
rebelleren tegen redelijk denken.
altijd het vergiftigen van het levende water.
wij worden geslagen omdat wij vuil zijn,
water om te wassen ontbreekt.
| |
| |
versteende harten verstoren deze kringloop.
een wereldaanrandende mythe
heeft het hart versteend,
samengesteld uit gevangenen.
voor hen die sterven gaan.
fluister in de koele nacht:
onafscheidelijke begrippen.
| |
| |
gedwongen ophanging bij te wonen.
stuiptrekkingen gaan door het lichaam.
men laat ons lopen om de galg.
waaraan het poolse meisje hangt,
gestraft voor haar verlangen naar de vrijheid.
‘en er viel geen duisternis over de aarde’.
willen niet sterven in de middag,
wij willen de zon volgen in haar baan.
tasten achter de horizon,
voelen de harteklop van het leven.
rook van de rijksdagbrand
voor de altijd rokende schoorstenen van de crematoria.
door rook vergiftigde lucht
infecteert slachtoffer en beul.
schaduw van schuld valt op allen.
| |
| |
verberg u niet achter onwetendheid!
ondergraven de macht van de robot.
na elke geslaagde aanval,
op de machtelozen achter het draad.
de bewoners van deze barakken zien geen nieuwe morgen.
er is een aanslag gepleegd op de ‘führer’
geruchten dringen tot ons door,
wij fluisteren het verder.
zoals bij iedere tegenslag,
de robot viert kerstfeest.
| |
| |
tussen ezel en os geboren,
om de wereld te reinigen van het kwaad,
wordt gehuldigd met gezang.
handen druipend van bloed
‘hoe kan herodes het licht verdragen...’
om hun duisternis te doordringen.
de goedheid der beulen te loven.
zou het leven eens opnieuw kunnen beginnen?
zonder de nimmer aflatende begeerte naar voedsel?
wij vechten om een leeg sardineblikje
door de s.s. op de vaalt geworpen,
bezeren de tong aan het blik.
waar wij met blote handen
op het avondappel kijken wij elkaar aan,
wie op het morgenappel zal ontbreken.
wij herkennen de verschijnselen,
| |
| |
wij zijn gevangen in een net van ‘verbote’
voor de minste overtreding,
inhouding van het avondrantsoen.
strafexerceren na het avondappel,
nachtelijke opsluitingen,
alleen stáán is mogelijk.
graven met gesloten ogen,
wat is de zin van het leven?
waarom werden wij geboren?
hoelang bouwt men al tempels en kathedralen?
hoelang bedrijft men wetenschap en kunst?
zolang de mens huivert voor de mens.
leugens verbergen het lijden,
vermoeide mensen zwerven over de aarde.
| |
| |
waartoe het fenomeen mens in staat is,
als de bewaakster niet kijkt,
buikloop sloopt de krachten.
stil sterven sommigen tussen ons in.
de lijken leggen wij buiten,
om meer ruimte te krijgen in de kooi.
een woestenij zonder genade.
een handvol verkleurde draden.
altijd vreemde angst voor morgen.
| |
| |
als gewone mensen kunnen leven?
walmt altijd de schoorsteen,
er is onrust gekomen onder de beulen.
haastig sloopt men gaskamers,
| |
| |
langzaam dringt het tot ons door,
achtergelaten in het s.s.-woonkamp.
wij vonden grote voorraden.
door ondervoeding verzwakte ingewanden
verdragen geen voedsel meer.
terreur van de dood gaat verder.
dode mensen worden dingen,
om er achter beschutting te vinden
tegen de alles doordringende wind.
zij kwamen met een opdracht:
geen getuigen van hun misdaden.
| |
| |
wij worden naar buiten gedreven,
waar machinegeweren staan opgesteld.
weerklinken door de lagerstraten.
zich laten vallen bij het eerste schot,
deed hen aan dit laatste bloedbad ontkomen.
schrikbewind van het stenen hart,
russische soldaten bevrijden het kamp.
opgestaan uit de nachten der duisternis,
daar waar het met geweld werd verstoord?
waar zijn onze lotgenoten?
naast ons leden op de appelplaats?
met ons de stenen sjouwden?
| |
| |
het lager heeft ons aangevreten,
kunnen ons niet bevrijden.
voor onze ogen ondergegaan,
hun lijden doordrenkt aldurend ons heden.
meer dan tien jaren zijn voorbijgegaan.
nog hangt de rook van de crematoria over de aarde.
de tijd heelt alle wonden’.
de littekens van onze wonden
en voor de doden is er geen tijd.
wij kunnen niet vergeten.
|
|