De mannen achter De Standaard
(2018)–J.A.J. Prast– Auteursrechtelijk beschermdGeschiedenis van een antirevolutionair dagblad
[pagina 11]
| |
‘Na de kerk komt de pers, een soort middenpersoon, of, wil men, niet officieele tolk tussen natie en overheid. Immers, fluistert die tolk dag aan dag van een politiseeren buiten den Christus, een afgaan op eigen inzicht, en een voor het hoofd stoten van Gods Woord, dan neemt hierdoor ongemerkt de gevoeligheid van de consciëntie der overheidspersonen op dit stuk af, en krijgen ook zij “het dolen lief op eigen paden”. Maar staan er in die pers organen op, die de belijdenis van Gods Woord weer aandurven, de beginselen van dat Woord op politiek terrein weer aanbevelen, en volk en vorst op hun gehoudenheid aan de Goddelijke ordinantiën wijzen, - dan wordt almeer de consciëntie der overheidspersonen eerst gestooten, straks geprikkeld, en komen ook in hun overleggingen de ordinantiën Gods weer tot macht.’ | |
[pagina 13]
| |
InleidingIn 1879 verschijnt bij de Amsterdamse uitgever J.H. Kruyt de antirevolutionaire beginselverklaring Ons Program voor het eerst in boekvorm.Ga naar voetnoot1 In meer dan dertienhonderd dichtbedrukte pagina's brengt de auteur van het program, dr. Abraham Kuyper, ‘de klokkenist der kleine luyden’Ga naar voetnoot2, zijn christelijk-historische visie op politiek en samenleving tot uitdrukking. Ons Program is een klaroenstoot voor Kuypers reformatorische achterban en een schot voor de boeg van zijn politieke tegenstanders, vooral liberalen, conservatieven en rooms-katholieken. Het document laat tot in detail uitkomen dat de antirevolutionaire staatkunde alle terreinen van het openbare leven bestrijkt, met inbegrip van de pers. Het is daarbij geen toeval dat het lijvige boekwerk is opgebouwd uit afleveringen die in de jaren vóór 1879 reeds een plaats hebben gevonden in de eigen periodieken van de antirevolutionaire richting, en wel in het bijzonder in haar paradepaardje, het dagblad De Standaard, waarvan Kuyper de hoofdredactie voert. Met de oprichting van een eigen dagblad in 1872 was een belangrijke, zo niet beslissende stap voorwaarts gezet op de lange weg naar de eenwording en machtsontplooiing van een kerkelijke en maatschappelijke groepering, die weliswaar tekenen vertoonde van een groeiend zelfbewustzijn, maar die nog te vaak de middelen miste om elkaar te vinden en van de buitenwereld erkenning af te dwingen. ‘De Christelijk-historische richting werd, zoolang ze geen eigen blad bezat, wijl men haar niet kende, miskend. Men had goedgevonden, ons den volke voor te stellen als een ontevreden hoop van lichtschuwe zonderlingen, die, een drietal eeuwen bij hun tijd ten achter, de gezworen vijanden waren van vrijheid en volksontwikkeling,’ zo herhaalt Kuyper in Ons Program de woorden, door hem in 1873 geschreven in een hoofdartikel ter gelegenheid van de eerste verjaardag van De Standaard.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 14]
| |
Nadat de gereformeerde orthodoxie zich in de loop van de negentiende eeuw binnen (en sinds de Afscheiding van 1834 ook buiten) de hervormde kerk steeds meer als een eigengereide, in toenemende mate ook militante beweging was gaan gedragen, vormde een eigen krant een belangrijk wapen om op het vlak van politiek en samenleving de verlangens van een heel volksdeel tot gelding te laten komen. Vriend en vijand zijn het er altijd over eens geweest dat De Standaard, in feite het eerste en invloedrijkste partijdagbladGa naar voetnoot4, in dit opzicht een rol van betekenis heeft gespeeld in de Nederlandse geschiedenis van het laatste kwart van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw. Te vreemder moet het dan ook heten dat de geschiedenis van deze krant nauwelijks de aandacht heeft gekregen die haar toekomt. Wie wat over het verleden van De Standaard wil weten, moet zijn kennis opdoen uit verspreide geschriften die in het merendeel van de gevallen andere hoofdstukken uit de geschiedenis van de protestants-christelijke wereld of van de Nederlandse journalistiek behandelen. Historici en andere belangstellenden hebben De Standaard wel veel gebruikt als bron om te weten te komen hoe antirevolutionairen in een bepaalde periode over de wereld dachten.Ga naar voetnoot5 Terwijl echter van de meeste grote dagbladen van de andere volksdelen uit dezelfde tijd de geschiedenis wel is geschreven, ontbreekt tot dusver een dergelijke studie over De Standaard. Meer in het algemeen kan trouwens worden gesteld dat de ontwikkeling van de protestants-christelijke pers in de negentiende en twintigste eeuw door historici nog onvoldoende in kaart is gebracht, alhoewel deze achterstand geleidelijk wordt weggewerkt.Ga naar voetnoot6 Eén verklaring voor de stand van de geschiedschrijving omtrent De Standaard luidt dat de krant wel eens het slachtoffer kan zijn geworden van het eigen succes. Opgericht als middel tot een bepaald doel, ‘het bewerken van den volksgeest in Christelijk nationalen zin’Ga naar voetnoot7, heeft de krant op zichzelf naderhand vrijwel nooit in het middelpunt van de belangstelling gestaan. Alleen bij | |
[pagina 15]
| |
zulke feestelijke gebeurtenissen als het vijfentwintigjarig bestaan in 1897 stond men even stil bij de betekenis van de krant. Maar zelfs deze gelegenheid stond overigens geheel in het teken van het huldebetoon aan de verpersoonlijking van het succes van De Standaard (en van de antirevolutionaire richting als geheel), de eveneens jubilerende hoofdredacteur Kuyper. Het beeld dat hij daar gebruikte voor De Standaard als een instrument, is de krant sindsdien blijven achtervolgen: ‘mijn Standaard is mij nooit iets anders geweest dan een paard, dat ik bereed, om den eindpaal van den weg des te sneller te bereiken, en in dien eindpaal lag mijn levensdoel.’ De Standaard werd door de uitdrukkelijke belijdenis van Gods Woord geacht de antirevolutionairen en het liefst het hele Nederlandse volk te brengen tot het aanvaarden van de goddelijke ordinantiën op alle terreinen van het leven.Ga naar voetnoot8 Om nog een andere reden is de bovengenoemde uitspraak veelbetekenend. Kuyper heeft het, overigens niet zonder reden, over ‘zijn’ Standaard. Maar ook al kon niemand zich op een inniger band met de krant beroepen, feit is ondertussen dat De Standaard niet alleen het werk van zijn hoofdredacteur was. Elders heb ik laten zien dat Kuyper als ‘veldheer’ - hij hield van dit soort militaristische metaforenGa naar voetnoot9 - de marsroute van de krant uitstippelde en, als hij er tijd voor had, op de stipte uitvoering daarvan tot zeurens toe toezicht hield, maar het in de praktijk van alledag verder aan zijn ‘calvinistische voetvolk’ overliet om het blad draaiende te houden.Ga naar voetnoot10 En hoe kon het ook anders, gezien de inspanningen die het maken van een dagblad vergt en de drukke activiteiten die de gevierde antirevolutionaire leidsman op vele andere terreinen had? Maar toch gold (en geldt) Kuyper en Kuyper alleen binnen de eigen gelederen én daarbuiten als verpersoonlijking van De Standaard. ‘Dit is te merkwaardiger,’ merkte de Nieuwe Rotterdamsche Courant bij de herdenking in 1897 al op, ‘omdat Dr. Kuyper waarschijnlijk minder dan éénig hoofdredacteur van een Nederlandsch dagblad zich met den geheelen inhoud zijner courant bemoeit.’ En met een uithaal naar de afkeer die de antirevolutionairen gevoelden jegens de liberale opvatting van het vrije individu, lijkt de schrijver van deze kritische lofprijzing in de NRC tussen de regels door te willen waarschuwen voor het gevaar dat de verpersoonlijking van De Standaard in de figuur van Kuyper tot persoonsverheerlijking uitgroeit: ‘Heeft in de laatste tientallen jaren het individualisme zich sterk ontwikkeld in de literatuur, in de journalistiek heeft het zich sterker dan | |
[pagina 16]
| |
ooit ontwikkeld juist met Dr. Kuyper.’Ga naar voetnoot11 Voor dit soort openlijk geventileerde waarnemingen lieten de verhoudingen in het antirevolutionaire kamp echter geen ruimte. De ‘mannen achter De Standaard’ hadden na vijfentwintig jaar van niet geheel onproblematische samenwerking met hun hoofdredacteur - zoals de navolgende hoofdstukken zullen leren - genoegen te nemen met een kort, geschreven dankwoord, dat na de huldiging op de redactie werd bezorgd.Ga naar voetnoot12 Omdat dus, mede door toedoen van Kuyper, zijn medewerkers bij De Standaard in gedenkboeken en jubileumnummers grotendeels in de schaduw zijn gebleven, is de figuur van de hoofdredacteur zo goed als allesbeheersend in het beeld van de eerste decennia van het bestaan van de krant. Voor zover de geschiedschrijving (meestal van eigen, antirevolutionaire huize) zich met De Standaard heeft beziggehouden, heeft zij deze vertekening van de historische werkelijkheid niet voldoende gecorrigeerd. Kenners van de gereformeerde geschiedenis hebben Kuypers autobiografische uitspraken vaak al te goedgelovig voor betrouwbaar gehouden. Dit tekent het beeld van De Standaard dat voortleeft in het collectieve geheugen van zijn achterban en andere belangstellenden.Ga naar voetnoot13 Een derde en laatste reden voor de gebrekkige belangstelling die men heeft vertoond voor de geschiedenis van De Standaard, is de wellicht ontmoedigende aanblik van de bronnen. Vanwege de genoemde redenen heeft men hier nooit ver naar gezocht, hoewel er met enig speurwerk meer materiaal te vinden moet zijn geweest. Het archief van de krant en de desbetreffende dossiers uit de nalatenschap van Kuyper, tezamen doorgaans voor zo ongeveer de enige directe getuigen van het gebeuren achter de schermen bij De Standaard gehouden, bevatten op het eerste oog geen uitbundige hoeveelheid aan bruikbare documenten. Temidden van zulke stukken als contracten en kladbriefjes met schijnbaar onbetekenende berekeningen is het makkelijk de grote lijn van de geschiedenis van de krant kwijt te raken. Om de geschiedenis van De Standaard te reconstrueren is het zaak in andere archieven stukjes van de grote legpuzzel te zoeken. Dusdoende kan een historicus al puzzelend het verhaal van de krant onder zijn han- | |
[pagina 17]
| |
den gestalte zien krijgen. | |
Een krantengeschiedenisHet verhaal van de krant zelf, dat is precies wat in dit boek centraal staat. De eigenaardigheden van de beeldvorming omtrent de geschiedenis van De Standaard geven enig uitsluitsel over de betekenis die men aan deze krant heeft toegekend. Met dit gegeven heeft de historicus rekening te houden, maar het mag niet het enige zijn wat zijn blik richt. Het verhaal van De Standaard zelf is tot dusver onder het stof van de geschiedenis blijven liggen, juist omdat historici - om aan Kuypers beeldspraak vast te houden - bij alle aandacht voor de ruiter en zijn ‘eindpaal’ het paard uit het oog hebben verloren, ook in de periode nadat de antirevolutionaire voorman door ouderdom gedwongen (en niet zonder tegenzin) de touwtjes uit handen had moeten geven aan een nieuwe generatie antirevolutionaire leiders. Niet alleen heeft dit een vertekend beeld van het feitelijk gebeuren bij De Standaard opgeleverd, historici hebben ook de kans laten lopen om vanuit de geschiedenis van deze krant de ontwikkeling van de antirevolutionaire richting te belichten. De inspanningen van de vele betrokkenen bij de krant werpen namelijk ook licht op de manier waarop deze richting zich in verschillende stappen organiseerde en welke botsingen van karakters en belangen hierbij optraden. Dit boek beoogt tot op zekere hoogte in deze manco's te voorzien. Om het verhaal van De Standaard tot zijn recht te laten komen, kijk ik niet in de eerste plaats naar de inhoud van de krant, maar naar datgene wat zich achter de schermen bij de krant heeft afgespeeld, van de bijdrage van redactie en medewerkers tot en met de pogingen de uitgave van het dagblad op een gezonde bedrijfseconomische leest te schoeien. Ter vermijding van misverstand zij hier onmiddellijk aan toegevoegd: echter zonder het bestaansrecht van de krant vanuit enig winstoogmerk te beoordelen. Zoals Van Kaam terecht heeft benadruktGa naar voetnoot14 en de volgende hoofdstukken nog ruimschoots zullen doen uitkomen, voor De Standaard als ideëel persorgaan telde eerst het beginsel en in mindere mate het geld, hoewel een rendabele uitgave uiteindelijk wel een voorwaarde was voor het voortbestaan van de krant. Gaan wij ervan uit dat de geschiedenis van een krant zich tegelijkertijd op verschillende ontwikkelingslagen afspeelt, dan valt in het geval van De Standaard op dat deze aan de ‘buitenkant’, op het niveau van inhoudelijke | |
[pagina 18]
| |
deelname aan de politiek-maatschappelijke en kerkelijke strijd, meer aandacht heeft gekregen dan aan de ‘binnenkant’, dat wil zeggen op het vlak van het dagbladbedrijf en de daarbij betrokken mensen, een project van een groep mensen die ik gezamenlijk ‘de mannen achter De Standaard’ noem (van de medewerking van vrouwen aan de totstandkoming van het blad is uit de bronnen niets bekend). Aandacht voor dit aspect van een krant is onontbeerlijk voor een goed begrip van het gebeuren op andere niveaus.Ga naar voetnoot15 Deze gedachtengang is leidend geweest bij het onderzoek dat ten grondslag ligt aan dit boek. Voorop staan altijd twee vragen: Wie droegen, direct of indirect, bij tot het maken van het dagblad De Standaard? En: Hoe ging het maken De Standaard in zijn werk? Een aanvullende vraag, die zich goed laat stellen, is vergelijkenderwijze: Hoe verhield zich de stand van zaken bij De Standaard tot die bij andere kranten uit dezelfde periode? Omdat men de betekenis van De Standaard echter niet alleen kan af lezen uit de bedrijfsvoering van de krantGa naar voetnoot16, kan het antwoord op al deze vragen niet meer om het lijf hebben dan het ‘karkas’ van deze studie, dat zijn aankleding krijgt in de verbindingen die worden gelegd naar de inhoud van de krant en naar de politiek-maatschappelijke en kerkelijke ontwikkelingen in de bestudeerde periode. Het tijdvak waartoe het onderzoek voor dit boek zich primair uitstrekt, betreft de voorgeschiedenis van De Standaard sinds het begin van de negentiende eeuw alsmede de eerste vijftien bestaansjaren van de krant, van de oprichting in 1872 tot en met het jaar 1887. In de epiloog wordt het verhaal van de krant van het eind van de negentiende tot in de eerste helft van de twintigste eeuw in vogelvlucht geschetst. De nadruk op de negentiende eeuw is niet willekeurig. Aan de oprichting van de De Standaard gaat een periode van tenminste vijftig jaren van discussiëren en proberen, en vallen en opstaan, vooraf. Mr. Guillaume Groen van Prinsterer, de eerste leidersfiguur die de antirevolutionaire richting kende, onderkende al vroeg het belang van een eigen publicatie om het gereformeerde volksdeel te mobiliseren. Het jaar 1887 markeert, in een grotere historische context bezien, de overgang van de voltooide inwendige organisatie van de antirevolutionaire richting naar haar externe, nationale taakstelling. In 1886 had, zoals Stellingwerff opmerkt, Groens opvolger als leider van de antirevolutionaire richting, Abraham Kuyper, zijn ‘eerste program’ uitgevoerd: het oprichten van een eigen weekblad (De Heraut), een eigen dagblad en een eigen politieke partij, het stichten van een eigen, Vrije Universiteit en van een eigen (voorlopig | |
[pagina 19]
| |
nog ‘dolerende’) kerk voor de gereformeerden. Een jaar later zette hij zijn ‘tweede program’ in, dat de kleine luyden tot op het niveau van het landsbestuur zou brengen.Ga naar voetnoot17 Bij De Standaard vond in het jaar 1887, niet toevallig, ook een ingrijpende verandering plaats. Kuypers naaste medewerker van het eerste uur, J.H. Kruyt, die in 1874 De Standaard voor een financiële ondergang had behoed en de krant sindsdien als directeur-uitgever draaiende had gehouden, maakte plaats voor een opvolger, J.A. Wormser. De ‘officiële’ geschiedschrijving heeft de precieze reden van deze wisseling van de wacht altijd zorgvuldig in de archieven begraven laten liggen. Dat Kruyt zich om gezondheidsredenen terugtrok, is in ieder geval maar één deel van de waarheid. Want in feite stuurde Kuyper, achter de rug van Kruyt om, via een aantal andere medestanders aan op een vertrouwensbreuk. Toen na de grote aanloopverliezen van de eerste jaren andere geldschieters het hadden laten afweten, had Kruyt de uitgave in de periode 1874-1887 voor eigen rekening en risico gesaneerd en geprofessionaliseerd. Behalve directeur-uitgever was Kruyt hierdoor in 1880 ook eigenaar geworden van de krant. Kuyper wilde De Standaard uiteraard behouden voor zijn gereformeerde zaak. Hij rook echter onraad toen Kruyt niet met de Doleantie meeging, maar aan de hervormde zijde bleef. In de strijd om het beginsel op het kerkelijk vlak en om de maatschappelijke macht, onder meer via De Standaard, maakte Kuyper bij de krant welbewust een slachtoffer onder één van zijn meest toegewijde medewerkers. Voor De Standaard betekende Kruyts vertrek niet alleen een breuk in de organisatorische continuïteit; nadat hij was uitgekocht, moest ook de financiële basis van de krant opnieuw worden opgezet. Er is een tweede reden waarom de nadruk op de vroege geschiedenis van De Standaard in de negentiende eeuw belangrijk is; in deze periode hebben namelijk de cultuur en de routines van het dagblad zich gevormd. Zoals in de epiloog zal blijken, hebben deze, niettegenstaande pogingen tot modernisering, tot ver in de eerste helft van de twintigste eeuw een stempel gedrukt op de verdere ontwikkeling van de krant. De Standaard was in de eerste plaats een ‘journal d'opinion’, zijn hoofdredacteur een partijpolitieke commentator en leider van het staatkundige gedeelte; in dit opzicht bleef de krant tot lang na het vertrek van Kuyper worstelen met diens schaduw. | |
[pagina 20]
| |
BronnenDe geschetste onderzoeksaanpak is niet zonder gevolgen gebleven voor de omgang met de geraadpleegde bronnen. Het archief van De Standaard, en de desbetreffende dossiers in het Kuyper-archief (beheerd door het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme aan de Vrije Universiteit in Amsterdam) mogen dan niet omvangrijk ogen, maar zij bevatten voor een historicus wel degelijk een schat aan bruikbaar materiaal. Ik heb alle relevante stukken, hoe onaanzienlijk ook, geprobeerd te laten spreken. Wie zich een beeld wil vormen van wat er achter de schermen van De Standaard is gebeurd, moet het geduld opbrengen om al het materiaal, inclusief contracten, balansen, kladbriefjes, kattebelletjes in telegramstijl, nauwelijks leesbare opmerkingen in de marge van stukken, ontwerpen voor rapporten en wat dies meer zij, letterlijk te spellen. Maar het bronnenmateriaal over de geschiedenis van De Standaard bleek uitgebreider te zijn dan vermoed. In de eerste plaats bevat het Kuyper-archief, alleen al over de periode tot 1887, circa 900 brieven en documenten met de aanduiding ‘persactiviteiten’, waarvan een aanzienlijk deel betrekking heeft op De Standaard. Niemand heeft ooit de moeite genomen al deze stukken in hun onderlinge samenhang te bevragen op hun informatieve waarde voor een onderzoek naar de geschiedenis van de krant zelf. Op basis van relevantie voor mijn onderzoeksaanpak en -periode heb ik een selectie van ongeveer 300 van deze brieven en documenten gemaakt en doorgenomen. Hierbij kan een onderzoeker op een welkome verrassing stuiten: min of meer bij wijze van toeval is namelijk, ergens waar men het niet zou verwachten, ook een gedeelte van de zoekgeraakte notulen van de Heraut-Vereeniging, tot 1874 de uitgeefster van De Standaard, boven water gekomen. Daarnaast beschikken wij over de door Goslinga uitgegeven correspondentie tussen Groen van Prinsterer en Kuyper, waarin De Standaard en andere persactiviteiten een terugkerend onderwerp vormen. Een andere bron vormt het archief van jhr. mr. A.F. de Savornin Lohman, die als waarnemend hoofdredacteur van De Standaard is opgetreden toen Kuyper in de jaren 1876-1877 vijftien maanden lang was uitgeschakeld wegens overspannenheid. Het archief van Lohman (onderdeel van de collectie van het Algemeen Rijksarchief) telt meer dan honderd brieven uit deze tijd, die altijd zijn opgevat als uitdrukking van zijn grote, inhoudelijke betrokkenheid bij De Standaard.Ga naar voetnoot18 Maar wie de bundel brieven | |
[pagina 21]
| |
met andere ogen leest, ontdekt dat directeur-uitgever Kruyt hierin aan de waarnemend hoofdredacteur bijna van dag tot dag verslag doet van het gebeuren bij de krant. In het uitgeversarchief van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels (beheerd door de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam) zit een aantal belangwekkende documenten, zoals een opgave van Kruyt aan potentiële adverteerders voor De Standaard, die alle plaatsen noemt waarheen de krant dagelijks werd verzonden. Bij wijze van ‘oral history’ heb ik kort voor zijn overlijden een persoonlijk onderhoud gehad met Taeke Cnossen. Deze was sinds 1937 chef-redacteur van De Standaard. Tot aan zijn ontzetting uit deze functie door de Duitse bezetter, gaf hij leiding aan de krant in de oorlogsjaren, ook nadat de antirevolutionaire ‘éminence grise’ en voormalig minister-president Hendrik Colijn zich in 1941 als hoodredacteur had teruggetrokken. Hoe verguisd ook door de ondergrondse generatie van Trouw, Cnossen kon uit eerste hand getuigen over sommige betrokkenen bij de vroege geschiedenis van de krant, die hij nog had gekend. Bovendien had Cnossen een scherp oog voor de voor- en nadelen van het persoonlijk stempel dat Kuyper met zijn visie op de rol van De Standaard op het blad heeft gedrukt. Verder bestaat er een aantal collecties met stukken over personen en zaken die zijdelings in dit onderzoek ter sprake komen. Alleen al om redenen van tijd heb ik niet al het beschikbare materiaal in zijn geheel kunnen raadplegen; ik heb mij voor nu moeten beperken tot de voornaamste bronnen en vindplaatsen. Een volledige opsomming van de gebruikte uitgegeven en onuitgegeven bronnen is in de desbetreffende verantwoording, aan het einde van het boek, te vinden. | |
Opzet van het boekDat in deze studie de bronnen niet altijd uitputtend konden worden gebruikt, betekent dat er in de geschetste ontwikkeling van De Standaard soms misschien details zullen ontbreken. Waar nader onderzoek gewenst is, zal dit worden vermeld. In de hoofdstukken die komen, volgt het verhaal in een chronologisch-thematische opzet de grote lijnen van de ontwikkeling van de krant. De centrale rol die Kuyper in de negentiende eeuw speelde, ook tijdens zijn afwezigheid, maakt zijn positie tot een terugkerend onderwerp in dit boek. Maar omdat het onderzoek de betrokkenheid van vele anderen aan het licht heeft gebracht, zal ook daaraan telkens stelselmatig aandacht worden besteed. De eerste twee hoofdstukken behandelen de voorgeschiedenis en de | |
[pagina 22]
| |
moeizame start van De Standaard. In het eerste hoofdstuk wordt uiteengezet hoe, in de decennia vóór de oprichting van De Standaard in 1872, de geleidelijke organisatie van de antirevolutionaire richting reeds gepaard ging met een grote verscheidenheid aan persactiviteiten. Deze mondden in 1870 uit in de koop, door Kuyper en de zijnen, van het weekblad De Heraut, dat twee jaar later werd omgezet in het dagblad De Standaard. Tot dusver was de geschiedschrijving voor informatie over deze aanloopperiode voornamelijk aangewezen op gedenkboeken en jubileumnummers van De Standaard. Dankzij de vondst van de notulen van de Heraut-Vereeniging is het echter mogelijk een getrouwer beeld te tekenen van de onmiddellijke voorgeschiedenis van de oprichting van de krant. In het tweede hoofdstuk wordt een schets gegeven van de eerste twee jaren van De Standaard (1872-1874), waarin het met veel goede wil en grote opofferingen doorgezette dagbladplan tenslotte bijna stukloopt op onderlinge meningsverschillen onder de geldschieters en gebrek aan ervaring bij de mensen die de krant in de praktijk van alledag draaiende moesten houden. Omdat de nadruk in de geschiedschrijving altijd op de eerste twee bestaansjaren van De Standaard heeft gelegen, lijkt het erop dat de strijd om als krant te overleven in die tijd is geleverd. In dit boek zal ik echter laten zien dat de routine van het dagbladbedrijf pas na 1874 is geïntroduceerd bij De Standaard, en wel meer ondanks Kuyper dan dankzij zijn bijdrage. Op het niveau van de inhoud van de krant zullen lezers niet of nauwelijks een breuklijn bemerkt hebben. In hoofdstuk 3 zal evenwel blijken dat achter de schermen van De Standaard het goedbedoelde, maar bijna fatale amateurisme van Kuyper en de Heraut-Vereeniging in 1874 plaatsmaakte voor het weloverwogen saneringsbeleid van de ervaren uitgever Kruyt. Een getuigenis hiervan vormen de financiële kengetallen uit de periode 1872-1887, die uit de bronnen zijn overgenomen in de bijlagen achterin dit boek. In hoofdstuk 3 komen ook de positie van het Zondagsblad en de heroprichting van het weekblad De Heraut in 1877 ter sprake. Nadat wij in de loop van het verhaal al een aantal malen terloops met redactie en medewerkers van De Standaard hebben kennisgemaakt, wordt hun bijdrage in hoofdstuk 4 geplaatst in de context van een beschouwing over het werken voor de krant. In dit hoofdstuk worden, meer dan elders in deze studie, de betrokkenen zélf ook aan het woord gelaten, voor zover zij naderhand hun ervaringen bij De Standaard in herdenkingsliteratuur (tot ver na 1887) hebben beschreven. Hun relaas geeft tot op zekere hoogte een indruk van de praktijk van het werken voor de krant, maar door hun getuigenis af te wegen tegen het uit andere hand beschikbare bronnenmateriaal, wordt voorkomen dat de | |
[pagina 23]
| |
anecdote de boventoon gaat voeren ten koste van het historische perspectief. In hoofdstuk 5 maken wij een zijsprong naar de geschiedenis van het mededelingenblad van de samenwerkende protestantse kerkgenootschappen in Amsterdam, het Predikbeurtenblad. Deze excursie houdt verband met de Kuypers strijd voor kerkherstel in orthodox gereformeerde zin, waarin Kruyt als directeur-eigenaar van De Standaard betrokken raakte. Kruyt was ook uitgever van het Predikbeurtenblad en kwam in deze hoedanigheid tegenover de gereformeerde partij te staan. Door het conflict om het Amsterdamse kerkblad begon bij Kuyper twijfel te groeien over de ‘loyaliteit’ van Kruyt, die in 1880 eigenaar was geworden van De Standaard. Met de Doleantie, de kerkscheuring van 1886, sloot Kuyper niet alleen een periode af, hetzelfde gold ook voor De Standaard. Ten gevolge van de scheiding der geesten in de kerkelijke kwestie forceerde Kuyper in 1887, niet zonder het nodige gekonkel, het vertrek van de man die de krant achter de schermen naar een veilige positie had geloodst. Alleen door de geschiedenis van het Predikbeurtenblad (in samenhang met die van de Doleantie) te volgen, kunnen wij begrijpen welke belangen er in het conflict tussen Kuyper en Kruyt precies in het geding waren. Ofschoon het voortbestaan van De Standaard in de loop van haar verdere geschiedenis nog een aantal malen bedreigd is geweest, is in de vijftien jaar na de oprichting van de krant (en dus niet alleen in de eerste twee jaar) de eerste, beslissende strijd geleverd om als onderneming te overleven. In deze tijd is de basis gelegd voor het latere, gezond draaiende dagbladbedrijf De Standaard, dat zijn product geheel in dienst stelde van de richting waardoor het was opgericht. De epiloog gaat over De Standaard na Kuyper. Naarmate de antirevolutionaire voorman ouder werd, ontwikkelde zich een nieuwe generatie leiders, met deels andere opvattingen over de rol van De Standaard in politiek en samenleving. Het was voor hen evenwel niet makkelijk de zeggenschap over het blad over te nemen van Kuyper, die er sinds 1887 de eigenaar van was. In de pogingen om de eigendom van de krant in andere handen te brengen en Kuyper ervan te overreden zijn stem in druk uiteindelijk geheel te laten zwijgen, werd de antirevolutionaire leider nu zelf het mikpunt van gekonkel van anderen. Ook de geschiedenis van De Standaard tot aan zijn roemloze ondergang tijdens de Tweede Wereldoorlog komt in de epiloog aan de orde. Zo wordt de geschiedenis van De Standaard verteld langs verschillende verhaallijnen. Het is een relaas van samenwerking en tegenwerking, van botsende karakters en belangen, van zoeken en tasten naar de juiste organisatievorm voor het dagbladinitiatief, van leiderschap in de arena van het politieke bedrijf en de openbare meningsvorming, en niet te vergeten van bedrijfseconomische | |
[pagina 24]
| |
mogelijkheden en onmogelijkheden, die zullen worden gedocumenteerd aan de hand van een reconstructie van de financiële kengetallen van de krant. Dit boek is geboren uit verwondering. De auteur, zelf niet van gereformeerde of antirevolutionaire huize, heeft het onderzoek in de periode 1984-1988 in onbevangenheid uitgevoerd. De aanvankelijk bedoeling was zelfs een proefschrift te schrijven over de hele geschiedenis van De Standaard, van 1872 tot 1943. Zover is het helaas niet gekomen. Nu, dertig jaar later, wordt het manuscript van destijds in boekvorm uitgebracht om deze reconstructie van de geschiedenis van de krant niet verloren te laten gaan. Het is de eerste historischwetenschappelijke monografie die in haar geheel aan de geschiedenis van De Standaard wordt gewijd. Het oorspronkelijke manuscript verschijnt echter niet zonder wijzigingen. De afgelopen twee jaar heb ik het hele document opnieuw kritisch gelezen; her en der heb ik ingegrepen en gedeeltes herschreven en toegevoegd, of aanpassingen gemaakt waar de tekst korter of duidelijker kon. De ruwe cijfers uit de boeken van de krant heb ik opnieuw doorgerekend en op basis van enig aanvullend onderzoek nader geïnterpreteerd. De feiten die uit de bronnen spreken, heb ik uiteraard intact gelaten. De beoordeling van de feiten heb ik in soms anders, milder geformuleerd, omdat dertig jaar levenservaring mijn perspectief op menselijk handelen heeft beïnvloed. Verder heb ik geprobeerd de grotere lijnen van de historische context waarbinnen deze persgeschiedenis zich afspeelt, door het boek heen duidelijker te laten uitkomen. Dusdoende is het onvoldragen manuscript van weleer getransformeerd tot een op belangrijke punten nieuwe tekst. Ik heb echter geen gezichtspunten opgenomen uit onderzoek dat sinds 1988 door anderen is gepubliceerd. Terwijl in het begin van de eenentwintigste eeuw papieren kranten in rap tempo terrein verliezen aan het digitale domein, hoop ik dat het verhaal van De Standaard de lezer kan boeien, omdat het gaat over de periode waarin nieuwsbladen van allerlei pluimage hun opmars begonnen in het dagelijks leven van een gretig lezerspubliek. De onderhavige studie gaat dan ook over méér dan alleen ontwikkelingen in een deel van de protestants-christelijke wereld in de negentiende en twintigste eeuw. Het zoeklicht van de historicus beschijnt altijd een grotere omtrek dan die van het onderzoeksobject; juist dit maakt geschiedenis zo'n boeiend, relevant en broodnodig vak. drs. J.A.J. Prast oktober 2018 |
|