Mellibeus
(1950)–Dirc Potter– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Hoofdstuk I.
| |
[pagina 2]
| |
wat de auteur in zijn dichtwerk zelf over zijn persoon vertelt. In de verzen 77-90 namelijk van het eerste ‘boek’ noemt hij zich scriver van den bloede d.i. clerc van het grafelijk gerechtGa naar voetnoot3) en rechter in svorsten lant d.i. baljuw. In deze hoedanigheid droeg hij die yseren roede. Door de graaf met een geheime opdracht naar Duitsland en Rome gezonden, bleef hij langer dan een jaar van huis en schreef hij ‘om te verdriven melancolye(n)’ te Rome zijn dichtwerk over de liefde. Men vindt deze zaken uiteengezet in Leendertz' Inleiding, later aangevuld door JonckbloetGa naar voetnoot4). Zij zijn naderhand bevestigd door de ontdekking van de Blome der Doechden.
Plaatsen wij nu de voornaamste gegevens, die door Van den Bergh, Leendertz, Jonckbloet en later Te Winkel verzameld zijn, overzichtelijk achter elkander, dan krijgen wij het volgende schematische beeld: Dirc Potter behoorde tot de lagere hofadelGa naar voetnoot5). Zijn vader, Geryt Potter, was clerc van Albrecht van Beieren. Dirc werd omstreeks 1370 geboren. Hij genoot onderricht in het Latijn, maar in zijn Minnen Loep bekent hij van logica, philosophie, theologie, artsenijkunde en rechtswetenschappen weinig verstand te hebben. Grammatica en poëzie echter hebben zijn bijzondere belangstelling:
Poëten ende historiën zanck
Sijn mijn sinnen wael ghemanck.
Hij was gehuwd met Lysbeth van der Does en had minstens één zoon, Geryt, geboren omstreeks 1395, misschien nog een tweede, Jacob Potter. Reeds vroeg werd Dirc clerc bij Albrecht van Beieren. Als zodanig staat zijn naam onder een oorkonde van 1403Ga naar voetnoot6). Ook onder Willem VI heeft hij deze functieGa naar voetnoot7). Een tijdlang | |
[pagina 3]
| |
bekleedde hij het ambt van baljuw te Den HaagGa naar voetnoot8). In Mei 1411 moet hij zijn reis begonnen zijn met een geheime opdracht naar Duitsland en naar Rome, waar hij zijn Minnen Loep schreef. In verband hiermee kwam er 30 Januari 1412 in Den Haag ‘een bode van Rome mit alrehande Dirc Potters brieve’Ga naar voetnoot9). Op 25 Juni 1412 was hij weer in Den Haag terug en 4 Dec. van hetzelfde jaar bevond hij zich te ‘Kaynoet’Ga naar voetnoot10) in Henegouwen. Dat Willem VI de diensten van zijn gezant op hoge prijs stelde, blijkt uit de feiten, want een grafelijk besluit van 25 Maart 1415 ‘verlijdt’ hem de hofstee Ter Loo (d.i. Klein Loo a.d. Bezuidenhoutseweg bij 's-Gravenhage) in het ambacht Voorburg tot ‘onversterfeliken leen’. 3 April 1415 krijgt hij de titel van ‘cnape’. Sindsdien noemt hij zich Dirc Potter van der Loo. Vervolgens reisde hij in opdracht van de dauphin van Frankrijk, schoonzoon van Willem VI, naar Calais, waar hij keizer Sigismund en de bisschop van Reims zou ontmoeten. Toen hij op de terugweg in Brugge arriveerde, moest hij weer naar Calais terug. 31 Mei 1417 stierf Willem VI. Dirc Potter trad toen in dienst van Jacoba van Beieren (8 Januari 1418). 1 Maart 1418 verleende deze hem nieuwe rechten op Ter Loo, benevens het ambacht van Snedelwijck in de parochie van Waddinxveen, grenzend aan het Hubrechtsambacht, dat hij reeds bezat.
Voorts trad hij in dienst van Jacoba's tegenstander, Jan van Beieren, de leider der Kabeljauwen, voor wie hij verscheidene oorkonden ondertekende, alsmede in 1420 naar Culemborg reisde, Wageningen en RozendaalGa naar voetnoot11). Driemaal bezocht hij Leiden, namelijk in 1419 en 1423Ga naar voetnoot12). 11 Maart 1424 en 3 Juli 1425 werd hij | |
[pagina 4]
| |
afgevaardigd naar Vlaanderen, de laatste maal om zijn functie te aanvaarden als secretaris van Philips van Bourgondië, de opvolger van Jan van Beieren. 3 Maart 1426 regelde Philips de Goede zijn jaarwedde (‘een Beyerschen gulden sdages’) ‘totdat hij starf’, dat was opten Meyenavont (30 April) 1428Ga naar voetnoot13).
Zijn zoon Geryt Potter ontving 13 Jan. 1432 van Jacoba nog een bezitting, grenzend aan de hofstede Ter Loo. Deze Geryt, doctor in de rechten (vermoedelijk van Parijs), huwde in 1431 met Kristijne Jansdochter van der Meije, die hem vier zoons schonk: Dirc, Geryt, Jan den Oude en Jan den Jonge. Hij was raad in den hove van Holland (1438-1454). In 1440 ontmoeten wij hem als baljuw van 's-GravenzandeGa naar voetnoot14). Tijdens een oproer te Leiden stond hij aan de kant van de KabeljauwenGa naar voetnoot15). Geryt Potter vertaalde vermoedelijk omstreeks 1430 in proza de Kroniek van Froissart: ‘getranslateert uter Franssoyse in onser Duytscher tongen’. Zijn Nederlands is, in tegenstelling met de taal van zijn vader, niet Hoogduits gekleurd. Wij bezitten van zijn vertaling alleen de tweede helftGa naar voetnoot16).
⋆ ⋆ ⋆ | |
2. Nieuwe gegevens (résumé).Aldus luiden in het kort de biografische gegevens die over Dirc Potter bekend zijn. Wie prijs stelt op een uitvoeriger uiteenzetting raadplege Te Winkel. Intussen beschikken wij over talrijke nieuwe details. Daar deze echter wegens hun omvang minder goed passen in een inleiding op de toch altijd beperkte tekst van de Mellibeus en anderzijds zijn bedoeld als een bijdrage tot Potters biographie, die vroeg of laat een heruitgave van zijn volledige werken zal moeten vergezellen, verwijzen wij de lezer naar een nog te publiceren artikel in het Leidse Tijdschrift, waar zij in onderling verband en gedocumenteerd zullen bijeenstaan. | |
[pagina 5]
| |
Voor wie aan enkele punten genoeg heeft, volgt hier een résumé:
Het is aannemelijk te achten, dat de Potters behoorden tot een geslacht van koopvaarders, die in de 14de en 15de eeuw de vrachtvaart onderhielden tussen Engeland en het continent. Calais, Brugge, Bergen op Zoom en Rotterdam waren de handelsplaatsen, waar de goederen door de schippers werden afgezet. Talrijke Potters worden ons als schippers en scheepsbevrachters genoemd. Het bewijs, dat zij bloedverwanten zijn van de dichter, ontbreekt, maar er zijn voldoende aanwijzingen om het te veronderstellen. Allereerst zijn het de voornamen, die een opvallende gelijkenis vertonen met de namen van diegenen die ons als Dircs familieleden bekend zijn. Vervolgens worden de dichter en de zijnen herhaaldelijk in koopvaardijgeschillen gemengd, waarbij eenmaal een familierelatie uitdrukkelijk naar voren wordt geschoven. Het zou de moeite waard zijn, na te gaan, of er verwantschap bestaat tussen de clerc van het grafelijk hof en Paulus Potter, de schilder van ‘De Stier’. De laatstgenoemde was geboortig uit Enkhuizen. Juist in deze streek (Medemblik, Hoorn, Enkhuizen) woonden in de 15de en 16e eeuw verscheidene koopvaarders met de naam Potter. De familienaam is er nu nog bekend. Het eerste bericht over onze dichter in de grafelijke archiefstukken dateert niet van 1403, maar van 1385. Reeds toen was hij jonge clerc aan de tresorie en maakte hij deel uit van ‘'s graven herberg’. Een heel bijzonder bericht treffen wij aan in een publicatie der Oud-Vaderlandse Rechtsbronnen van Van Riemsdijk en de Monté ver Loren. Daar lezen wij namelijk, dat in 1400 Dirc met zijn broers Jan en Pieter en nog enige anderen door de rechtbank van graaf Albrecht tot zware straffen werden veroordeeld, daar zij ‘handdadig ende voortvluchtig waren inzake een doodslag, door hen gepleegd op ‘Meester Pieter’. Hoewel in de documenten de motieven van het misdrijf niet nader worden omschreven en de uitgevers zich onthouden van commentaar, kunnen wij uit andere archiefstukken afleiden, dat wij hier te doen hebben met de berechting van een dodelijke hofvete: typisch voorval in een tijd van bloedige twisten. Dirc en de zijnen worden verplicht tot een zware geldboete, moeten duizend zielemissen laten lezen voor de twee vermoorden, met tweehonderd man de voetval doen in de parochiekerk te Den Haag en een bedevaart ondernemen naar Ridzamadoen (Roc-Amadour). Men zou zo, naar moderne maatstaf geoordeeld, verwachten, dat het nu met Dircs carrière aan het hof voor goed was gedaan. Niet aldus in de middeleeuwen. Wanneer de opgelegde straf werd aan- | |
[pagina 6]
| |
vaard, werd de ‘zoen’ geacht te zijn voltrokken. Wij zien dan ook, juist na 1400, in de grafelijke archiefstukken 's dichters aanzien stijgen. Hij wordt meesterklerk, baljuw en buitengewoon gezantGa naar voetnoot17). Zijn reis naar Rome met een geheime missie is hiervan het reeds bekende voorbeeld. Hij moet op de heen- of terugweg wel zijn opwachting gemaakt hebben bij keizer Sigismund, die toentertijd bezig was met de voorbereidingen voor het Concilie van Constanz ter beëindiging van het Westerse Schisma. Talrijk zijn voorts de nieuwe berichten over reizen van Dirc Potter, die ons in de grafelijke rekeningen worden meegedeeld. De beloningen van de graaf blijven niet uit. Dirc Potter krijgt geldelijke inkomsten uit de tollen van Geervliet en Iersekeroord. Reeds in 1413 blijkt hij te zijn begiftigd met een adellijke titel, want in Mei van dat jaar schrijft de graaf de koning van Engeland een brief met de mededeling, dat hij zijn secretarius Theodericus Potter, armiger, naar Engeland zal sturen om te trachten door onderhandelingen een eind te maken aan het kapen van Hollandse schepen. Inderdaad reist Potter naar Engeland. Uit de stukken blijkt o.a. dat een zekere Johannes Bruyn bij de Zeeuwse kust het met Hamburgs bier bevrachte schip van Wolfert van Medemblik gekaapt heeft en verkocht te Winckelsea. Potter vraagt en verkrijgt audiëntie bij 's konings Privy Council en dient daarna een schriftelijk verzoek in om schadevergoeding ‘specialiter quia dictus Wolfardus est affinis et servitor mulieris mee’. Een ander bericht uit Londens Public Record Office vertelt ons vanwege de koning, dat de ontvangers van de custom te Londen de Hollandse schipper Christiaen Jacobszoen bij zijn vertrek uit de haven niet mogen verplichten tot het meenemen van exportgoederen; hij heeft namelijk 25 M. geleend aan Dederyc Potter, die ze nodig had voor levensmiddelen, te verwerven en te verteren binnen het koninkrijk (‘within the realm’). Als wij weten, dat Dirc Potter in 1415 door de graaf officieel in de adelstand is verheven - bij welke gelegenheid hij begiftigd werd met het landgoed Ter Loo - dan mogen wij veronderstellen, dat deze verheffing te Constanz door keizer Sigismund plechtig is bekrachtigd. | |
[pagina 7]
| |
Van belang tenslotte is zeker de houding, die de dichter heeft aangenomen tijdens de woelingen onder het bestuur van Jacoba van Beieren. Arnhemse archiefstukken, in Den Haag ontbrekend, tonen onbetwistbaar aan, dat Potter tijdens de moeilijkste uren, namelijk de gevechten rond Woudrichem, zijn gravin niet in de steek heeft gelaten en, aanwezig op het toneel van de strijd, zijn meesteres trouw heeft gediend. Toen eenmaal de slag verloren was en Jan van Beieren met goedvinden van Philips van Bourgondië heer werd over Holland en Zeeland, had Potter geen keus meer. Hij bleef wat hij was: secretaris aan het grafelijk hof, ook toen na de vergiftiging van de gewezen elect van Luik het bestuur over de graafschappen in handen viel van de Bourgondische hertog. |
|