CXI
Amsterdam, 25 November 1867.
Waarde | riend!
Uw broeder vroeg mij heden ter beurze of ik in de laatste dagen iets uit Bloemendaal had vernomen. Mogt ik ondeugend genoeg zijn hem te antwoorden: ‘ik geloof dat Lidewyde goed vordert,’ ik was tevens zoo billijk er bij te voegen, dat Uwe jongste letteren te lang onbeantwoord bleven.
Maar wat gaat niet traag met mij? Getuige het tweetal proeven dat U met deze regelen gewordt.
Het echtpaar Bosboom is heden naar Utrecht getogen, om over een paar dagen hier door de Vondelstraat het Vondelpark in te gaan, en de Vondelstatue te bezigtigen. Welk een moed in zulk weder! Maar niet ieder is een kruidje roer mij niet geworden als ik, bang voor het graauwe zwerk en den grimmigen wind.
In ernst, is het weêr niet opwekkelijk, de wereld waarin ik mij beweeg mag het nog minder heeten. Maatschappij van Staatsspoorwegen, Amsterdamsche Kanaal-Maatschappij, welke der beide staat het jammerlijkst?
Onder al dat donkers verheugde mij dezer dagen een brief van Mevrouw Ombono uit Milaan. Mevrouw Dekker heeft de directie van het instituut Le Comte op zich genomen - die