LVIII
Amsterdam, 23 Januarij 1865.
Lieve Vriend!
Als het nog bewijs behoefde dat ik te lang mede-redacteur ben geweest, het zou uit bijgaande bescheiden zonneklaar blijken; men acht mij monomaan, zonder Gids kan ik niet leven, beweert men.
Nous verrons!...
Comprenne Pierson qui pourra! In zijn eersten brief behandelt het publiek U indigne, in den tweeden la faute est à vous. Ik ben eenzijdig, zou hij niet scheel zien?
De meerderheid schijnt U geen antwoord te zullen zenden. Het is perfectly in keeping with the rest. Als Gij de Documentjes genoten hebt, krijg ik die morgen of overmorgen wel terug, en voorkom nog een aanval van ‘een onzer’ door het tiental te melden, dat ik voor de meerderheid weet te zwichten.
Ja, Gideon! ik heb geloofd goed te kunnen doen, en brouwde slechts leed! Als Hawthorne U gezien had, hij zou velerlei gevraagd hebben - en geen antwoord gekregen.
Zelfs als Ge Uw lieve doode
Het vraagt in hof of kerk,
Geen antwoord geeft de zoode,
Geen antwoord geeft de zerk!
Vele groeten.
Van harte de Uwe.
Maandagochtend.