De werken. Deel 21. Brieven aan Cd. Busken Huet 1861-1868
(1901)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina I]
| |
Voorbericht.De uitgave van deze briefwisseling, die zich uitstrekt van 1861 tot September 1874, weinige maanden voor Potgieter's overlijden, werd indertijd voorbereid door mijn vader, die op het belang dezer korrespondentie gewezen had in zijn studie over Potgieter. Een zeker aantal brieven werden door hem afgeschreven of aan mijne moeder gedikteerd, en voor de pers gereed gemaakt.Ga naar voetnoot1 De bewerking van Het Land van Rembrand onderbrak deze voorbereiding. Na mijns vaders heengaan werd de arbeid voortgezet door mijne moeder, die met groote toewijding zich geoefend had in het ontcijferen van Potgieter's eigenaardig schrift. Haar voornemen was de brieven te doen verschijnen tegelijk met die van mijn vader aan Potgieter, die in handen waren van Potgieter's zuster, Mejuffrouw Sophie Potgieter. Herhaaldelijk werden door haar in dien zin voorstellen gedaan, maar steeds werd de uitgave door Mejuffr. Potgieter onder verschillende voorwendsels vertraagd. Toen deze in 1898, kort na mijne moeder, overleed, legateerde zij de brieven mijns vaders aan de Amsterdamsche bibliotheek, evenwel onder voorwaarde dat zij eerst in 1925 ter beschikking van het publiek zouden worden gesteld. Dit besluit geeft | |
[pagina II]
| |
mij de vrijheid thans, het voornemen van mijn vader verwezenlijkend voor zoo ver zulks mogelijk is, het publiek in het bezit te stellen van wat ik geven kan.Ga naar voetnoot1 In de boven genoemde studie wees mijn vader op een bezwaar, dat toenmaals (1877) de uitgave nagenoeg onmogelijk maakte: de groote vrijmoedigheid, waarmede Potgieter in zijn brieven over derden spreekt. Ook thans, na bijna een kwart eeuw, doet dit bezwaar tot op zekere hoogte zich gelden: sommige brieven moesten worden weggelaten, in andere regels of eigennamen worden geschrapt. Een paar brieven konden niet worden gepubliceerd, omdat het schrijven mijns vaders, dat ze uitlokte of waarin hij zijn standpunt verdedigde, niet gegeven kon worden.Ga naar voetnoot2 Ik vergis mij zeer, of deze briefwisseling zal den indruk maken, dat Potgieter oneindig veel van mijn vader hield, en voortging van hem te houden, ook na gebleken verschil van inzicht in de politiek; dat hij zich in die vriendschap, evenals vroeger tegenover Da Costa, volgens diens uitdrukking, een coeur d'or toonde. Het overige laat ik aan het oordeel van den lezer over. Ten slotte moet ik nog mijn dank betuigen aan de uitgevers, die door het vinden van een geschikt persoon, in staat de brieven, die mijn moeder den tijd niet had gehad te kopieeren, spoedig te ontcijferen, mijn taak zeer vergemakkelijkt hebben, en aan Mr. H.P.G. Quack, die met zijn bekende wel willendheid zich de moeite heeft gegeven een proef te lezen.
G. Busken Huet. |
|