De werken. Deel 9. Poëzy 1832-1868
(1890)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 388]
| |
Eerbiedig neêr: te schittrende is de gloed;
En Beatrices aanschijn lacht zoo zoet
Dat woord en beeld er voor zelfs Dante faalt;
En 't orgel dreunt, 't latijnsche kerklied zwelt
Als zong van vrede en liefde 't geestenkoor,
Als bad 't nog eens: daal, Heil'ge Geest! daal neêr;
En 't klokgelui uit alle torens meldt
Der gansche stad en 't ruim der heemlen door
't Verheffen van 't Hoogwaardig' tot den Heer!
O blijde boô van vrijheids uchtendstond!
O starre! voor wier ongelijkbaar licht
De duisternis van d'Apennijnen zwicht,
Die 't wijken van verdrukkingsnacht verkondt!
Hoe hooren land en zee door aller mond,
Hoe berg en woud door aller hart uw dicht
Herhalen, tot Itaaljes schreden 't rigt
Of er haar hoofd en hart hun gids in vond!
De hoogten af, geschakeld om deez' beemd,
Draagt fluks de faam 't naar alle volken voort
Aan Rome vremd of Romes schoot ontgaan:
Tot heel de schaar 't in eigen taal verneemt,
Tot nieuw-bekeerde en anders-vrome 't hoort;
En deez' verbaast zich, dien grijpt twijfel aan.
In deze beide sonnetten heeft Longfellow eene gansche reeks van indrukken weêrgegeven, èn door Il Paradiso in het bijzonder, èn door la Divina Commedia in het algemeen op eene rij van eeuwen gemaakt; is het wonder dat het eerste, - 't welk zich slechts aan eene mystisch-geloovige voorstelling waagde, - beter geslaagd mag heeten, dan het tweede - waarin eene hulde aan de vrijheidsliefde die het gedicht in alle tijden wakker hield om den voorrang dingt, met de schildering van den invloed door 's dichters innige piëteit op ons ongeloovigen uitgeoefend? Zoo er eenige verdienste schuilt, in de voorstelling Dante zijn | |
[pagina 389]
| |
Paradijs in het pijnenwoud van Ravenna te doen zingen, dan komt daarvoor de lof aan Al. von Humboldt toe; die in zijn Kosmos, IIer Band Seite 52 u 53Ga naar voetnoot1, 's Dichters groote gaven voor natuurschildering prijst. Deze met eene navolging van de eerste twaalf verzen van den XIden ZangGa naar voetnoot2 aan te vangen, lag evenzeer voor de hand, als haar voort te zetten, haar te voltooijen met eene hulde aan dat geloof, waarvan dit grootsche gedeelte des gedichts blaakt. Ondanks alle afwisseling toch, er door de verrassendste grepen aan gewaarborgd - van welke het hier volsta de staatkundige uitweiding van Justinianus, tegen over de voorspellende zedenschets van Cacciaguida te plaatsen, - de vinding te huldigen die den Heiligen Thomas en den Heiligen Bonaventura beurtelings de verdiensten van elkanders orde waarderen doet - ondanks de wereld van licht en liefde, die het ons invoert, men zal er met GinguenéGa naar voetnoot3 van getuigen: ‘Cela peut être admirable sans doute, mais cela est trop disproportionné avec la faiblesse de l'entendement, trop étranger à ces affections humaines qui constituent éminemment la nature de l'homme, peutêtre enfin trop purement céleste pour la poésie, qui dans les premiers âges du monde fut, il est vrai, presque uniquement consacrée aux choses du ciel, mais qui, depuis longtems ne peut plus les traiter avec succès, si elle ne prend soin d'y mèler des objets, des intérêts et des passions terrestres;’ al heeft men overigens ook gemoed genoeg om zich de droomen dier dagen een omzien prijs te geven. Over die dingen behoort echter het woord ook in onzen tijd aan het geloof, en gaarne geef ik het, als het Verlossingswerk regt is gedaan en de dichter toch nog zijn zang voortzet, ter proeve, aan Ozanam:Ga naar voetnoot4 ‘Ici le poëte semblait devoir s'arrêter, infidèle à son procédé sy- | |
[pagina 390]
| |
stématique, où chaque série de conceptions se réfléchit dans une vision correspondante: il semblait que l'image ne pouvait plus qu'appesantir la pensée. Mais le génie accepta le défi; et jamais peut-être, ni avant, ni depuis, l'expression poétique ne s'éleva à une pureté plus parfaite avec une plus audacieuse énergie. - Le ciel était ouvert: un point lumineux apparut, qui rayonnait d'une clarté insoutenable à l'oeil. De toutes les étoiles, celle qui d'icibas nous parait la moindre semblerait pareille à la lune, comparée à ce point indivisible. Environ la même distance où l'auréole aux sept couleurs se forme à l'entour de l'astre dont elle réfléchit les rayons, autour de ce point immobile, un cercle de fen tournait si rapide, qu'il surpassait en vitesse la rotation des cieux. D'autres cercles concentriques entouraient celui-ci jusqu' au nombre de neuf, toujours plus vastes dans leurs dimensions mais moins prompts dans leur course, moins purs dans leur éclat. Or, comme à ce spectacle le poëte demeurait suspendu entre l'étonnement et le doute, il lui fut dit: “De ce point dépend le ciel et toute nature.” C' était Dieu. Et, dans ces cercles qui mutuellement s'attiraient vers leur centre, il reconnut les neuf ordres de créatures spirituelles, qui, entrainées par l'amour, entrainent elles mêmes le monde entier: c'étaient les anges. Puis, quand sa vue miraculeusement affermie put pénétrer le point qui l'avait éblouie d'abord, il y vit rassemblé en un seul faisceau, et réduit à l'état d'une simple lumière, tout ce qui ce déploie dans l'univers, substance, mode, accident; c'étaient les idées typiques de la création. Dans le même point, à une profondeur plus grande, trois cercles se montrèrent à lui, égaux en mesure, divers en couleurs; et le second était comme la splendeur du premier et le troisième comme une vapeur émanée des deux autres. Ainsi se manifestait la Trinité. Le deuxième cercle, attentivement considéré, sans perdre sa couleur primitive, semblait se peindre d'une effigie humaine, symbole de l'Incarnation du Verbe. Et, tandis qu'il cherchait à comprendre ce prodigieux spectacle, le poëte ressentit la joie d'avoir compris; il se sentit devenu tel, qu'il lui était impossible | |
[pagina 391]
| |
de détourner les yeux de ce point où tout le bonheur auquel le désir humain peut aspirer était réuni; et sa volonté doucement attirée entrait dans l'harmonieux mouvement de l'ordre universel. L'oeuvre de la sanctification lui devenait sensible. Tous les mystères lui étaient dévoilés dans une intuition immédiate. C'était une pensée sans effort, et qui par conséquent excluait le raisonnement et le souvenir; c'était un état de l'intelligence qui n'a pas de nom parmi les hommes; c'était une parfaite participation à cette philosophie, la seule véritable, qui est celle des saints et des anges, qui est en Dieu même, amour infini d'une sagesse infinie.’ Eischen de drie tijdperken, uit welke ik het geloof in beeld trachtte te brengen, eenige toelichting, men neme de volgende aanhalingen voor lief. De eerste groep verplaatst ons voor Jeruzalem in 1099. ‘Hoe digter de Kruisvaarders’, zegt Georg Weber, in zijne Geschichte des Mittelalters, ‘het wit van hun verlangen naderden, hoe meer het ongeduld en de strijdlust onder hen aanwiessen. Elk op zijne beurt begonnen de verscheiden benden den togt; Tancred drong met eene schare ruiters tot in Bethlehem door; jubelend begroet door de christelijke bevolking nam hij bezit der stad, in welke naar de berigten des evangelies de Heiland het levenslicht zag, en waagde zich zelfs op den top des Olijfbergs. En zoodra de Kruisvaarders op Pinkster, van Caesarea over Lydda, Ramla en Emaus voortgetrokken, den bergrug bereikten van welken Jeruzalem zich voor het eerst uit het verschiet opdeed, vielen zij in vurige vroomheid op de knieën, stortten vreugdetranen en hieven Gode een' lofzang aan.’ - De tweede brengt ons binnen Rome in 1300; het Jubeljaar ‘waarin Paus Bonifacius VIII,’ schrijft Balbo, ‘volkomen aflaat verleende, aan alle Romeinen die gedurende dertig dagen en aan alle vreemdelingen die gedurende vijftien de kerken der Heilige Apostelen Petrus en Paulus zouden bezoeken; een hoogtijd waarschijnlijk, als afgezant van Florence, door Dante bijgewoond. Eerst na het aanschouwen dier plegtigheid, toen hij, “ter helfte van den levensweg gekomen,” zijn 35ste | |
[pagina 392]
| |
jaar had bereikt, gelooft zijn geschiedschrijver de Divina Commedia, zoo als wij die thans bezitten, te zijn geschreven: daar zij in de heilige week van dat jaar speelt, - daar er in haar niemand in de andere wereld is verplaatst, die voor dat tijdstip niet was verscheiden, - daar er geene gebeurtenissen in worden vermeld dan die toen reeds geschied waren en volgende slechts voorzegd. Ligt heeft de indruk, bij die gelegenheid ontvangen, den dichter het besluit doen nemen, in ernst tot de deugd terug te keeren, zich der gedachtenis van Beatrice en het beschouwende leven te wijden’ enz. - De derde voert ons op den Atlantischen Oceaan in 1492. ‘Het geviel op Vrijdagochtend, den 12den Oct.’, schrijft Washington Irving, ‘dat Columbus voor het eerst de Nieuwe Wereld aanschouwde. Toen de dag aanlichtte werd hij een vlak eiland gewaar, verscheiden mijlen breed, dat overal naar een boomgaard zweemde. Schoon schijnbaar onbebouwd, was het bevolkt, want van alle zijden zag men de bewoners zich uit het geboomte naar het strand spoeden. Zij waren geheel naakt, en, naar het schip starende, gaven zij door houding en gebaar hunne verbazing te kennen. Columbus seinde den schepen het anker uit te werpen en deed de booten bemannen en wapenen. Hij begaf zich in zijne eigene, schitterend in scharlaken uitgedost en den koninklijken standaard dragend; terwijl Martin Alonzo Pinzon, en Vincent Yanez zijn broeder, zamen in hunne booten afvoeren, elk een banier der onderneming zwaaijende, waarop een groen kruis blonk, ter wederzijde de letters F en Y voerende, de initialen der monarchen van Castilië Fernando en Ysabel, boven ieder van van welke eene kroon was aangebragt. - - - Aan wal gekomen - - - wierp hij zich op de knieën, kuste den grond, dankte God met tranen van vreugde, - - toog, opgerezen, het zwaard uit de scheê, ontrolde den koninklijken standaard, - - en nam plegtig in den naam zijner Souvereinen bezit, het eiland den naam van San Salvador gevende.’ |
|