De werken. Deel 9. Poëzy 1832-1868
(1890)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXI Hendrik van Luxemburg, Bl. 259-265.‘L'empereur Albert d'Autriche fut assassiné le ler mai de l'année 1308 par Jean, son neveu. Le 27 novembre de la même année, Henri, comte de Luxembourg, fut proclamé à sa place roi des Romains, sous le nom de Henri VII. Au mois d'août de l'année suivante, le nouvel empereur ayant convoqué les États germaniques à Spire, y déclara sa résolution solennelle de descendre en Italie pour s'y faire couronner et y rétablir l'ordre. Cette résolution prise, il se mit en mesure de l'exécuter dès l'année suivante. La seule nouvelle d'une semblabe résolution devait être et fut pour l'Italie un grand événement. Il y avait soixante ans que les Italiens n'avaient vu parmi eux de prince allemand investi du titre d'empereur, et que tout s'était passé en Italie à peu-près comme s'il n'y avait plus eu d'empire. Les factions nationales avaient poursuivi leurs vieux démêlés entre elles avec leurs seules forces, sans rien craindre ou rien espérer de l'intervention impériale. L'apparition en Italie d'un empereur suivi d'une armée allemande allait changer, pour ces factions, non seulement la proportion de leurs forces, mais les motifs et le but de leur lutte. C'était sous une bannière étrangère que les Gibelins allaient guerroyer pour le maintien ou la restauration de leurs privilèges; c'était contre un pouvoir étranger que les Guelfes allaient être obligés de défendre l'indépendance et la liberté par eux conquises depuis plus de deux siècles. Chaque parti fit ses apprêts pour cette situation nouvelle; et déjà, bien avant que Henri VII eût franchi les Alpes, toute l'Italie était dans une attente, dans un mouvement extraordinaire. | |
[pagina 380]
| |
Où était Dante, et que faisait-il au milieu de tout ce mouvement, c'est-à-dire au commencement de l'année 1310? On ne peut répondre avec assurance à la première question: il y a seulement quelque apparence que notre poète avait dès lors quitté la Lunisiane et le marquis Morello Malespina pour retourner à Vérone, auprès de la Scala. Mais peu importe qu'il fùt ici ou là: ce qui est intéressant, c'est de savoir quelles furent ses impressions et ses résolutions dans des circonstances auxquelles nul Italien ne pouvait être indifférent; or, c'est surquoi il n'y a point de doute. Si parmi quelques millions d'Italiens heureux, enchantés de l'arrivée prochaine d'Henri VII, il fallait nommer le plus heureux, le plus enchanté de tous, c'est Dante que l'on devrait nommer. Ce moment de sa vie en est indubitablement l'un des remarquables: il doit être distingué et noté. Dante, jusqu'à l'époque de son exil, avait été guelfe, aussi guelfe et d'autant de manières que l'on pouvait l'être. Mais, dès les premiers tems de son exil, le zèle de parti avait commencé à se refroidir en lui: il y a plus, il est certain que dès ce tems-là, il était devenu plus qu'à demi gibelin en théorie. - Toutefois, dans tout ce que l'on sait de sa vie de 1302 à 1310, il n'y a pas un seul trait qui ne constate qu'il était resté guelfe dans sa conduite. Il n'avait jamais perdu tout espoir d'être rappelé de son exil, et dans cet espoir tour à tour défaillant et ravivé, il avait gardé les ménagements convenables avec le parti gouvernant à Florence. Sa liaison, avec le marquis Morello Malespina, un des héros des Guelfes noirs, avait bien eu, de sa part, l'air d'une rupture avec les Guelfes blancs. Mais cette rupture le rapprochait du parti qui gouvernait à Florence: ce n'était point là un acte de Gibelin. Ce n'est qu'à la nouvelle de la prochaine descente de Henri VII et dans la fermentation prodigieuse d'idées et de projets causée par cette nouvelle, que l'on voit Dante se déclarer brusquement et franchement gibelin, gibelin enthusiaste, trouvant à peine dans les trésors de l'imagination la plus hardie des termes suffisants à l'expression de ses sentiments.’ | |
[pagina 381]
| |
Zoo verre FaurielGa naar voetnoot1; - in 's dichters leven door Cesare Balbo wordt ons een goed gedeelte ‘der Vrede-Bede van den nederigen Italiaan Dante Allighieri di Firenze, onverdiend balling, aan alle Koningen van Italië, aan de Senatoren van Rome, aan alle hertogen, markiezen, graven en geheel het volk,’ oorspronkelijk in het Latijn geschreven, maar dadelijk in de volksspraak overgezet, medegedeeld, - zoo als van zelf spreekt ook de opmerkelijkste plaats uit dien brief. Het zijn weinige woorden, maar in welke een geheel stelsel schuilt: ‘Uit God gaat, als uit een punt, tweevorkig de magt van Petrus en van Caesar uit.’ Balbo besluit zijne reeks van aanhalingen met de volgende opmerking: ‘En dus eindigt hij, niet zonder talent gebruik makende van des Pausen, ten minste schijnbare toestemming in 's Keizers komst, om ten gunste van dezen zoo wel guelfen als ghibellijnen te stemmen.’ Eenige toelichtingen over den stijl der brieven van Dante, die de kritiek der gedachten afbreken, hebben slechts voor den italiaanschen lezer belang; Balbo zet de laatste dus voort: ‘Verlieze men die tweevorking der beide magten, de wereldsche en de geestelijke, niet uit het oog; zij was de groote gedachte van dien tijd, zij was het die Dante later zijn werk over de Monarchie schrijven deed. Maar vooral veste men zijne opmerkzaamheid op den behartigenswaardigen wenk,’ in dien brief, ‘aan alle Italianen gegeven:’ den Keizer ‘niet alleen gehoorzaam te zijn, maar hem het bestuur als vrije mannen op te dragen; dat mij eene vermaning voor de steden toeschijnt, haar eigen beheer, hare eigene vrijheid niet op te offeren; een treffend blijk dat Dantes toewijding nooit in knechtsche dienstbaarheid ontaardde. En wanneer wij minder met de ghibellijnsche partij op hebben, en het afkeuren dat Dante tot deze overging, laat ons er bij bedenken, dat beide voorzeker ter goeder trouw door velen werden gevolgd, dat Dante dit waarschijnlijk beurtelings zoo wel de eene als de andere deed. Om het zeerst verklaarden zij zich aan het keizerschap verknocht, | |
[pagina 382]
| |
en het onderscheid bestond alleen in de grenzen die men zijner magt aanwees, en in de hoop die men van de toekomst van Italië koesterde. In hoofdzaak streefden de Ghibellijnen naar de eenheid, terwijl de onafhankelijkheid den Guelfen het meest ter harte ging. Twee gedachten, eene verscheidenheid van hope, het eene doel als het andere, niet slechts verschoonlijk, maar lofwaardig. Toen Machiavelli, twee honderd jaren later, een vorst wie dan ook riep om Italië één te doen worden, stond hij in hoofdzaak op het standpunt van Dante, zich in Il Inferno tot den Hazewind rigtende, in Il Paradiso den Veldheer aanroepend, en thans den blik tot Keizer Hendrik VII wendend; - en hoe velen waren, ook sedert Machiavelli, in dat opzigt niet ghibellijn, voor de grootsche gedachte dier partij, de Vereeniging van Italië, blakende? Grootsche, zeide ik, en aarzel niet dien droom, dien wensch, schooner dan eenig anderen te noemen; ware beider verwezenlijking slechts, niet ten minste reeds acht eeuwen lang, maar van Koenraad II den Saliër af rekenend, onmogelijk gebleken en gemaakt! Hoe veel gelukkiger zou Italië zijn geweest, zoo zij sedert dien tijd, of voor 't minst in latere dagen, noch naar een herstel des keizerrijks, noch naar eene algemeene heerschappij, maar alleen naar de verbetering van den werkelijken toestand had gestreefd. Helaas! het verlangen naar het onmogelijke-beste schaadt dikwijls het mogelijke-goede: - de verbeelding streeft altijd het oordeel voorbij; en gelijk te vaak het najagen van een denkbeeldig doel het bijzonder leven alle degelijkheid missen doet, zoo verslinden staatkundige bespiegelingen drie malen van de vier de kracht van het openbare. Indien niets anders dan hebben de Guelfen in de historie ten minste dit bij de Ghibellijnen voor, dat zij zich minder hebben toegegeven in droomen..’Ga naar voetnoot1 Als de Autheur Delle Speranze langer had mogen leven dan tot in 1833, zou hij dit laatste oordeel hebben herroepen? Wie twijfelt er aan? - maar de toelichting over de zielsstemming van Dante, - | |
[pagina 383]
| |
toen Hendrik VII, gekrenkt door zoo velerlei teleurstelling, waar onder de tegenstand van Florence voor hem en voor den dichter de smartelijkste heeten mogt, den 24sten Aug. 1313 te Buonconventi stierf, - deze laat zich den lezer het treffendst geven in de volgende bladzijde van Guidici. Zij doe hem tevens beslissen in hoe verre hij mijn oordeel over Dantes houding, bij 's Keizers vergeefschen aanval op Florence, billijkt: ‘Welke klagelijke woorden ik ook kiezen mogt, zij zouden niet volstaan om de verslagenheid dier zielen uit te drukken, door het verlangen naar het heil van Italië geblaakt; de schrik die den Ghibellijnen om het harte sloeg toen zij in Hendrik hunnen eenigen steun verloren; veel minder nog de bitterheid welke Dantes harte vervulde, - die, door deze noodlottige gebeurtenis, niet alleen alle hoop eener wedergeboorte zijns volks dierf, die er zich ook voor altijd den wederkeer naar zijne geboortestad door zag ontzegd. Hoe ondragelijk werd hem, - als hij zich den baldadigen overmoed zijner vijanden voorstelde en zich aan deze gedachte die van het nieuws paarde, dat hem tot altijddurende ballingschap had gedoemd, - het verschiet des wegs dien hij, in dit leven, nog had af te leggen. In de dagen toen de fortuin Hendrik toelachte had hij den toorn der Guelfen hooghartiglijk gebraveerd; was het wonder dat in de ure des verderfs zijne vijanden er zich voor wreekten; - tot zijne brieven, die al de liefde van zijn grootmoedig harte afspiegelden, in nieuwe, onvergefelijke blijken zijner schuld verkeerden, en zijnen naam dus brandmerkten, dat de vurigste vereerders van zijn vernuft er nog niet in zijn geslaagd dien smaad uit de heugenis te wisschen, van geslacht bij geslacht, door eeuwen lange slavernij in het juk gebogen? Dantes doel, dat naar een krachtig geneesmiddel streefde om de wonden van zijn krank volk te heelen, en de grondslagen te leggen eener duurzame staatkundige grootheid voor geheel Italië, werd niet begrepen; - het verslag zijner pogingen kwam tot de nakomelingschap niet dan gewikkeld in de verjaarde verontschuldigingen van menschelijke zwakheid en verbijstering van partijschap: - ondragelijke vergoêlijkingen nog ondragelijker mede- | |
[pagina 384]
| |
lijden, om het zeerst de onbesmette zuiverheid eener ziel honende, die van de hoogste en heiligste burgertrouw blaakte. En wie mag nog heden volstaan ter dooding des lasters dat de ghibellijnsche Dichter, uit ghibellijnschen haat, naar den ondergang van het guelfsche Florence heeg, en als een slang de venijnige tanden op de moederborst rigtte?’Ga naar voetnoot1 |