De werken. Deel 9. Poëzy 1832-1868
(1890)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 64]
| |
Eerzucht.
| |
[pagina 65]
| |
Als ze opeens verweesd zich hoort.
Slechts opregte vadertrouw
Wekt zoo ongeveinsd een rouw!
Waar de blijdschap plagt te schaatren
Langs des IJssels groenen zoom,
Houdt hij 't golfgedans in toom,
Sterft de weêrgalm van zijn waatren;
Uit heeft ruischen, uit heeft klaatren,
Uit de glorievolle droom,
Voorgespiegeld aan dien stroom!
Neen, niet louter eerzucht zwaaide
In uw vingren, streng en straf,
Over dat gewest den staf!
Wat ze goeds of groots ooit zaaide,
Waar een oogst als Gij er maaide?
Waar toch kransen op haar graf,
Als de dankbaarheid U gaf?
Eerzucht!... maar al viel de hamerGa naar voetnoot1
Op het groene tafelkleed,
Toch weêrklinkt een droeve kreet
Door de leêge Tweede Kamer,
Die haar roem verscheiden weet!
Wee noch wrake moog zij roepen
Over 't afgetreên geslacht,
Dat ze in stillen middernacht
Soms zijn schimmen weêr ziet groepen,
Of die schare 't vonnis wacht
Voor wat over ons zij bragt:
Echter heugt het nog dien wanden,
Hoe uw deege deeglijkheid
| |
[pagina 66]
| |
Voor den vrede heeft gepleit,
Toen het rijk der Nederlanden
Dag aan dag schier werd ‘gered’
Door eene onheilzwangre wet!
Echter heugt het nog dien muren,
Hoe uw hartlijk welkom klonk,
Toen een beter toekomst blonk
Bij de ontstoken vreugdevuren, -
Tot hun vlam in de asch verzonk:
Waan, die naauw een nacht mogt duren;
Scheemring, die geen uchtend schonk!
Laat een zinkend volk 't vergeten,
En vergete 't hoog gezag,
Bij de zege van den dag,
Dat u de uitspraak van 't geweten
Eerlijk op de lippen lag;
Uit hun stilte rijst een hulde,
(Wederklank van d'IJsselvloed:)
't Is Geschiednis, die u groet;
Zij aanschouwde er wat gij duldde,
Toen uw zeedlijk-hooge moed
Haar met meer ontzag vervulde
Dan een reeks van vaadren doet,
En des konings ridderteeken
Nieuwen glans kreeg op uw borst,
Daar ge voor uw volk en vorst
Van een vrijer vrijheid spreken,
Wijzer wetten eischen dorst!
Liefde deed u al uw krachten,
Al uw gaven Neêrland biên;
Liefde, die niet wist van vliên,
Schoon haar strijdleus smaad mogt wachten; -
| |
[pagina 67]
| |
Liefde, die in pligtbetrachten
't Wit des levens leerde zien!
Eerzucht hebbe er opgeheven
Tot de hoogte van de faam,
Liefde 's lands verbreidt uw' naam,
Waar der vaadren geesten zweven,
En hij de eeuwen door zal leven,
Recht'ren zonder vrees of blaam!
1845.
|
|