‘Verzuimd Brazil!’ zong Onno Zwier van Haren, en velen onzer lezers, zich het couplet des dichters herinnerende, zijn ons vooruit in de opmerking, dat aan de eene zijde der linie als aan de andere één zelfde ongenade des lots de hollandsche steden herdoopte. Nieuw-Amsterdam is aan de oevers van den Hudson een vreemde klank geworden, en welk nabuur, die van Fernambucq hoort, gedenkt er aan, dat zij Mauritsstad heette? - Waar de oceanen, die naar deze en naar gene der beide havens vloeijen, hunne wateren zaam zien stroomen, waar de zon zengende stralen schiet, daar ligt Suriname... de bloedgetuige tegen onze menschelijkheid, de logenstraffing van ons Christendom, - zoo lang reeds - en hoe lang nog?!
Afrika moge regt hebben ons van zijn westkust met vervloekingen te achtervolgen, het zegent ons tevens; want aan zijn zuidelijksten uithoek overleeft de geest en het gemoed van ons volk de dagen zijner heerschappij. Wees gegroet, opbloeijend Gemeenebest! den schoonsten tijd van het ondergegane waardig. Of gij er in alles naar zweemen moest, hadt ge in uw bangste worsteling ook geenen bondgenoot, - dan Hem, die nooit beschaamt, en u als ons uitredde! Luttel in tal mogen de moedige mannen uit ons midden zijn, die over bergen en zeeën tot u komen, gij wenscht er geene dan die deelen in uw geloof, dat God tot dien arbeid roept, dat God voor dien strijd sterkt, dat God die zelfverloochening zegent - wat wonder dat zij schaarsch zijn. Even weinig voorzeker, als dat het hart van duizenden onzer die met bewondering naoogt, die met belangstelling volgt; dat de landverhuizer naar de Kaap gedacht wordt in den gebede!
En toch zijn het nog deze snaren niet, die het gansche speeltuig trillen doen: er is één brievenmaal, waaraan heel de natie hangt, die over het lot der natie beslist! Ongeduldig verbeid, - reikhalzend te gemoet gezien, - door een enkel etmaal