De werken. Deel 7. Schetsen en verhalen. Deel 2
(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendVEr wordt twee, er wordt driemaal aan de deur getikt; eindelijk heft Frederik het gebogen hoofd op, eindelijk roept hij: ‘binnen!’ en nu, mag hij zijne oogen vertrouwen? Uit de schemering treedt eene bekende, eene geliefde gestalte allengs nader, het schijnt de reiziger, die in het bootje zat, - hetwelk wij zoo lang uit het gezigt verloren, - de man van middelbaren leeftijd buigt de knie voor de voeten des monarchs, - het is Sannazaro, die zijne hand grijpt, snikkende: ‘O mijn koning!’ ‘Sincero!’ roept Frederik in hartstogtelijke vervoering uit; maar welk schrikbeeld rijst eensklaps voor zijnen geest op? Met | |
[pagina 149]
| |
sombere, schier straffe stem, vaart hij voort: ‘Wat komt ge mij vragen? Weet ge dan niet, dat ik niets meer te geven heb? Of eischt ge, dat ik u van uwen eed van trouwe aan mijnen persoon ontsla? Sannazaro! het is eene ijdele pligtpleging!’ ‘O, mijn koning!’ valt deze in, ‘vanwaar dit wantrouwen?’ ‘Wantrouwen?’ hervat de monarch, ‘alsof het niet vreemd zoude zijn, zoo ik nog aan menschelijke deugd geloofde; alsof ik, toen ook gij verdwenen waart, niet het regt had te vreezen: - morgen verlaat mij ook Ferrari, morgen verlaten zij mij allen - o God! blijf mij bij!’ ‘Den Meester!’ zegt Sannazaro, ‘mijnen rampzaligen Meester houde ik die twijfeling ten goede; maar den vriend -’ ‘Rijs op, mio Sincero!’ ‘Niet eerder, mijn koning!’ en zijne rechterhand haalt eene beurs te voorschijn, met dukaten gevuld, en de hertogin, die achteloos heeft toegeluisterd, ziet verwonderd op, ‘niet eerder voordat ge dit weinige hebt aangenomen, de reden, de verontschuldiging van mijn vertrek. Toen ik u uit Napels overhaast volgde, vergunde de verwarring mij niet iets mede te nemen; een enkele dag verwijls hier was genoeg, om mij te overtuigen, dat uwe middelen spoedig zouden zijn uitgeput, dat ik u tot last wezen zou. Gelukkig ben ik er in geslaagd, den tol van Gaudiello en een paar oude kasteelen te verkoopen, - versmaad het weinige niet! Zoo spoedig ik kon, keerde ik terug, niet spoedig genoeg om van verdenking vrij te blijven - voortaan verlaat ik u niet meer!’ Er straalt goedkeuring, er straalt bewondering uit de oogen der hertogin. ‘Vergeef mij, mio Sincero! vergeef mij,’ roept Frederik, met dezelfde openheid van aard, waardoor hij hem straks verwijtende ontving; ‘maar gij doet het, gij gevoelt, wat ik in die twijfeling aan uwe trouw heb geleden!’ | |
[pagina 150]
| |
En de goede monarch ontsluit hem zijne armen; Sannazaro ligt aan zijne borst. ‘God zij gedankt!’ snikt de koning, ‘God zij gedankt voor deze genade; voortaan verlaat ge mij niet meer! Noch Lodewijk, noch Ferdinand bezitten een' vriend als ik; voor al hunne magt, voor al hunne schatten, ruilde ik u niet! Voortaan verlaat ge mij niet meer; voortaan vergezelt ge mij in den vreemde, mio Sincero! want ik doe afstand van mijnen troon; want ik wil rust!’ Hoe Isabella's oogen de uitdrukking bespieden, welke het gelaat van Sannazaro bij deze woorden aanneemt! - Zij heeft eenen bondgenoot gevonden in de afkeuring van het ontwerp; - andermaal bestormt zij den vorst met hare bede om uitstel; de dichter voegt er de zijne bij. ‘Vergeefs, schoone nicht! vergeefs, Sincero!’ herneemt de koning, en zijne oogen hebben op dit oogenblik iets van den glans, die den dweeperGa naar voetnoot1 verraadt; ‘vergeefs wilt ge mij doen wankelen. Toen het lot mij den last des bestuurs oplegde, heb ik gepoogd dien te torschen, voor zooverre mijne kracht het toeliet. - Gij weet het - ik streefde er naar regtvaardig te zijn, en ik werd miskend - ik was goed, en men schold mij zwak! - Wat schudt gij het hoofd? Het ware luttel geweest, dat de adel mij nooit den dood van Antonello vergaf, indien slechts het volk in mijn vonnis het bewijs had gewaardeerd, | |
[pagina 151]
| |
dat ik, als regter, hoog noch laag kende, dat ik de schuld strafte, tot in den laatsten telg van onden huize toe, al had deze slechts de dochter eens landmans onteerd. Isabella! denk niet, dat ik u verwijt, dat gij het mij aanriedt, - de schare zou mij als hervormer der zeden hebben gegroet, ware Costanza niet met haren verleider op het schavot gestegen, had zij den geest niet gegeven, toen de benl zijn hoofd ophief. Deernis verving afgrijzen - het offer beklagende, zag men de misdaad voorbij! - Hervormer der zeden, en ik regeerde over Napels, over Napels, dat vergat, hoe Costanza's vader ons smeekte, de schande zijner dochter te wreken; over Napels, dat zich slechts de uitspattingen van ons eigen geslacht herinnerde! Hoe deze gewroken worden tot in het derde, tot in het vierde lid! Waar vertoonde zich geestdrift voor ons huis, toen de Franschen aanvielen en verwonnen, waar, dan ter plaatse, waar gij de jeugd des lands aanvuurdet en voorgingt, Isabella! jong en schoon als ge zijt! Hetzelfde vunr zal overal ontgloeijen, waar gij u vertoont; doch voor mij, afgeleefden kranke! voor Arragon is de dag der vergelding gekomen! Wat klage ik, - Sincero, gij gaat mede!’ ‘Tot in den dood!’ antwoordt Sannazaro, op den vragenden blik van zijnen vorst, ‘schoon ik u bezweer -’ ‘Vrees niet, dat ik veel verliezen zal; wat ducht ge, dat de heerschzucht mijns geslachts mij blaakt? Als ooit het bloed driftig door mijne aderen stroomde, ik leerde het vroeg beheerschen, Caro mio! - zoo ik weleer ongelukkig was aan de zijde mijner koele Anne, ik bleef voor de hartstogtelijkheid van Beatrix bewaard, ik gruw er van! Welligt erfde ik van mijne voorzaten slechts een deel van den geest mijns grootvaders, - Sincero! voortaan zullen alle uren de onze wezen! Verdenk mij daarom niet van alleen mij zelven te zoeken; slechts door den afstand valt Ferdinand te redden, ik wil geen schuldeloos | |
[pagina 152]
| |
bloed meer op mijne ziel! Zie, mijne vrienden! de tijd, die het geslacht der Borgia in het gestoelte der eere plaatste, die Cesar vorstelijken rang bedeelt, die Alexander paus maakt, is de mijne niet. Sincero! wij zullen vergeten gelukkig zijn!’ Sannazaro zucht, maar herneemt: ‘O mijn koning! ik wil niet herhalen, wat gij uw goedaardig, maar ontmoedigd volk, wat gij uw geslacht schuldig zijt; doch weet gij, wat het is in den vreemde om te dolen, weet gij wat ballingschap zegt? Herinner u de woorden des grooten meesters, hoe zwaar het valt vreemde trappen op te klimmen, - hoe bitter het brood smaakt, ons elders voorgezet - hoe wrang de beker - doch gij kent Dante als ik, - ik bid u, ziehier!’ En de dichter troont zijnen vorst naar het venster, met kussen en stoel, en Isabella en Bona, die zich ter wederzijde van den kranke groepten, allen staren beurtelings op naar den wolkenloozen hemel, allen zien beurtelings af op het rimpellooze water. ‘Liefelijke luchtstreek!’ spreekt Sannazaro, terwijl al de pracht eens zuidelijken starrenhemcls de zee aan hunne voeten verzilvert; ‘liefelijke luchtstreek! of wie uit u scheidt, ook de heugenis dierf van uwen luister, of hij de heugenis dierf uwer zon! Morgen, mijn koning! morgen zal zij voor u als voor den minste uwer onderdanen weder aanlichten, - eerst een verheelde gloed den Vesuvius in vlam zettende, of zijne gramschap blaakt - dan eene zee van licht, die den sluijer scheurt, welke om de helling van den Posilippo zwiert, - weldra de god des dags, die, door het weefsel van lommer en kastanjes henen, een' welgevalligen blik op het graf zijns lievelings werpt, die de assche van Virgilius zegent! - En gij zult het weêrgalooze schouwspel bewonderen en genieten, en de minste uwer onderdanen, zeide ik, zal zich verlustigen als gij, wanneer de pijnboomen | |
[pagina 153]
| |
huiveren en de aloë's geuren; wanneer het geitenlam in den milden schijn van rotsklove op rotsklove wipt; wanneer de oranje- en mirteboschjes van mijn Mergoglino hun balsemen wademen...’ Sannazaro, onwillekeurig aangedaan, houdt een oogenblik op. ‘Doch wee uwer, mijn koning! wee uwer; in vergelijking met den minste uwer onderdanen zult ge beklagenswaardig zijn, als gij u slechts in de duisternis van den vreemde den glans herinneren zult, die, den hemel afgezegen, de spitsen van Napels' heiligdommen kust, en voortstuwt over het weêrgaloos blaauw van deze golf! Wee uwer, als alleen de verbeelding u in het graauwe verschiet dier onherbergzame streken den purperen gloor schilderen zal, waarin de eilanden onzer zee, waarin Ischia en Procita drijven. Wee uwer, als gij naar den luister van dit landschap smachten zult, te midden eener natuur, tot trage ontwikkeling gedoemd, die wegkwijnt in mist, die krimpt van koude! Hoe heugt mij dat leed!’ Frederik staart voor zich, - Isabella hoopt, - alleen Bona blikt naar de starren - Sannazaro neemt nog eenmaal het woord: ‘Heimwee, mijn koning! gij hebt het nimmer gekend, heimwee verkeert den dag in zuchten en den nacht in tranen; helaas! dat de foltering ophield, als de voet weder den vaderlandschen bodem drukt, dat dan geen der beminde voorwerpen, welker beeld wij in den vreemde met ons droegen, vergeefs werd gezocht! Ook dát leed bedreigt u, ook de wroeging, die aan mijn leven knaagt, de wroeging, dat ik den laatsten zucht van de lippen mijner Carmosina niet opving; gij weet, zij verscheidde, toen ik in Frankrijk was, mijn koning! gij hebt gemalinne en kinderen, lacht de ballingschap u nog aan?’ ‘Ik red er mijn zoon door,’ herneemt Frederik, diep getroffen, maar onwrikbaar; ‘gij gaat mede, Sannazaro! in uwe Arcadia zal ik de nimfen van den Sebethus aanschouwen, beluisteren, om mij zien! - en als ik sterf, zult gij mijne assche | |
[pagina 154]
| |
naar Napels overbrengen - God sterke mij en zij met mij in den vreemde!’ Mijne avondschemering op Ischia is voorbij - de nacht was alreeds ingevallen; waartoe zoude ik u langer vermoeijen met eene mededeeling der honderde ontwerpen, welke Isabella op haar leger beraamde en ontwierp; waartoe zelfs met het eenige, dat zij Frederik den volgenden morgen voordroeg? Hij hoorde het aan, hij volvoerde des ondanks zijn besluit. Een bootje verliet de haven van Ischia - de vertrouweling, dien het naar Napels overbragt, droeg een brief voor d'Aubigny bij zich, - de veldheer kwam tot den vorst. En den weêrzin opvolgende, dien de trouweloosheid zijns bloedverwants, Ferdinand, hem inboezemde, gaf Frederik zich aan Frankrijk over - de poging, zijnen zoon te redden, slaagde kwalijk; de jongeling sleet jaren in Spaansche gevangenis; Karel V droeg zorg, dat hij geen wettig oir naliet! En Frederik? Ware ik schilder, zijn scheepgaan van Ischia zoude stoffe opleveren voor een treffend tafereel; het hertogdom van Anjou was hem door Lodewijk XII tot apanage geschonken; hem was eene eerewacht toegezegd, een inkomen, wie weet wat meer? Slechts twee vrienden vergezelden hem: Sannazaro en Ferrari, beide overbewust, dat hunner trouw geene dienst van lange jaren zou worden gevergd. Anne van Savoije scheidde van hem, zoo als zij van alles had leeren scheiden, om den wille des onverbiddelijken hemels, - er vloten tranen van onder de grijze wimpers zijner moeder; haar harte brak! - Schuif Beatrix in de schaduw, ik weet geene betere plaatse voor haar; maar licht, veel licht op de belangwekkende schoonheid van Johanna, de verweduwlijkte gemalin van zijnen voorganger op den Napolitaanschen koningstroon; - licht, veel licht, het hoogste licht op Isabella, die 's mans toekomst voorziet! Luttel jaren | |
[pagina 155]
| |
in den vreemde doorgebragt, en verre van zijne geboorteplaats - hem door Sannazaro vergeefs in zijne krankte voorgespiegeld, - overleed hij in den jare 1504, te Tours, zonder vermetele, vruchtelooze pogingen te hebben aangewend, het verloren gezag te herwinnen; in dit opzigt zoo verre boven de meeste afgetredene koningen verheven, als hij het in geestbeschaving boven het gros zijner tijdgenooten heeten mogt! Indien mijne proeve, een letterkundig verschijnsel, in verband met zijnen tijd te beschouwen, u eenig belang in de Arcadia doet stellen, dan deert het mij, dat ik u zeggen moet, dat het werk van Sannazaro in het oorspronkelijke ten onzent zeldzaam is - de heuschheid eens geëerden vriends verpligtte mij, door de leening van eene Venetiaansche uitgave des jaars 1531, uit de Koninklijke Bibliotheek, te 's Hage, geloof ik. Wij hebben echter eene getrouwe verdienstelijke vertaling van Pieter Vlaming, voor zooverre het proza betreft; wat de verzen aangaat, het is halsbrekenswerk de Italianen na te volgen, ook waar de zoetvloeijendheid minder in klankenspel ontaardt dan bij Sannazaro. Doch ik schrijve voort, of ik u niet had verveeld - deed ik het, wees gul genoeg het te bekennen; gij zult er door voorkomen misschien later geplaagd te worden met eene andere, met de eenige Arcadia, waarvoor ik buiten de u aanbevolene sympathie hebbe, met die van Sir Philip Sidney! |
|