| |
| |
| |
VII
Warber G.
Brief aan een' vriend.
Il me semble que l'on dépend des lieux pour l'esprit, l'humeur, la passion, le goût et les sentiments.
La Bruijère.
Warberg, ja, helaas! Warberg, nog altijd Warberg, mijn beste! de kleine, onbeduidende stad in het eenzaam en vergeten Zweden. Voor eenige maanden in het woelziek en oproerig België ieder dag, ieder uur door de tegenstrijdigste geruchten beurtelings gefolterd en gerust gesteld te worden, en thans alleen in Scandinaviën te zijn, welk een verschil! Kunt gij, mijn waardste! die orde en rust niet vuriger lief hebt dan ik, kunt gij u voorstellen, dat ik mij bij wijle over deze ruil beklage? Gij voert mij toe, dat gebrek aan goede vrienden, gemis aan huisselijk genoegen vooral, het glas, waardoor ik hier de voorwerpen beschouwe, benevelt en miskleurt, gij zegt mij, dat de eenzaamheid onbillijk maakt, eh! qui vous
| |
| |
dit le contraire? Maar stem mij dan ook op uwe beurt toe, dat gij nimmer bij ons, zelfs niet in het afgelegenst dorpje, dat gemis aan
scenes of busy life
gevoeld hebt, waarover ik mij hier dagelijks beklage. Nimmer toch waart gij verpligt voedsel voor geest en hart in den eigenlijken zin des woords te zoeken. Eene kleine stad in Zweden, een Noordsch Herculanum of Pompeji, maar met roode, houten huizen in plaats van zuilengangen en kleine kerkjes voor prachtige tempels, is in dit opzigt iets verschrikkelijks. Het is een zoete waan zich zelven genoeg te zijn, wanneer alles, zonder dat ge er eenige poging toe aanwendt, u treft, aantrekt, boeit of streelt; maar geloof mij het mag eene zware, eene ondragelijke taak heeten, wanneer men reeds eenige weken op een zoo bitter klein fonds van gedachten, als ik het mijne mag noemen, geteerd heeft. De verbeelding wordt hier zoo koud als de hemel, die zich over u welft, en de naaktheid van het om mij liggende grijze gebergte is het passendste beeld voor den toestand, waarin ik verkeer.
Veelligt echter komen mij stilte en rust, die in dit droevig oord van den ochtend tot den avond heerschen, en alleen voor eenige oogenblikken door een dof rollend, zwaar gepakt reisrijtuig, door enkele voetgangers of door eenige loeijende, doodmagere koeijen en snaterende ganzen worden afgebroken, te akeliger voor, omdat mijn jongst verleden zoo bijzonder woelig was. Verbeeld u mijne verwondering als ik, in bangen droom in Antwerpen verplaatst, van mijn bed zonder gordijnen, in aller ijl, opgesprongen, in plaats van den grootschen toren onzer Lieve Vrouw den afbrokkelenden muur en het pannenlooze dak van Warberg's vervallen vesting voor mij zie. Daar zag ik met belangstelling uit of de witte vlag nog boven de hatelijke oproervaan wapperde, en, hierover gerust gesteld, verdiepte
| |
| |
ik mij in het zonderlinge van mijnen toestand, die mij verpligtte de lofdeunen der
Liberté Belge
(en, goede God! welk eene vrijheid!) te moeten aanhooren, terwijl op geen vierde uur afstands het daverend ‘Wilhelmus’ en ‘Vivat Chassé’ uit duizende monden den grijzen held tegenklonk. Hier daarentegen waait geene banier van de vesting. Eenige half blaauwe, half gele wimpels, - de Zweedsche kleuren, die mijn hart koel laten, - hangen treurig langs de masten van het klein aantal schepen in gindsche haven neder. Ik sla naauwelijks den blik op mijne met papieren bedekte tafel, of het vervelend verschiet van een dag cijferens en naziens bewolkt mijnen geest. Is dan de jeugd zoo weinig het tijdperk van rustige kalmte, dat wij woelige bedrijvigheid boven haar verkiezen, al geeft deze ons bij wijle aan duizende hartstogten ten prooi?
Och! ware de u beschrevene nog de meest onaangename mijner teleurstellingen. Stel u mijnen bitteren spijt voor, wanneer ik in mijnen dischgenoot een' gezelligen Duitscher, een' geestigen Franschman, des noods et faute de mieux eenen op oorspronkelijke wijze norschen Brit hoop aan te treffen, en mij met een hoffelijken, maar koelen of onbeschaafden en vraatzuchtigen Zweed moet vergenoegen. De eerste heeft bijna altijd zijne hem eigene Lebensansichten; de tweede moge u in een volgend oogenblik vergeten; hij verzekert u zoo levendig in dat waarin hij u aantreft, qu'il est charmé de vous avoir rencontré, en bezit, uit welke klasse gij hem neemt, het zijner natie aangeboren talent et besoin de causer; en de derde? O, ik weet het, dat gij weinig met dat pray, sir! en dat nog vervelender you know, en you see, op hebt, maar zeg mij, vindt gij in die statige, phlegmatische, Engelsche manieren niet iets bekoorlijks en navolgenswaardigs? Waartoe hebt gij mij anders
| |
| |
toch zoo dikwerf verzekerd, dat ge zoo veel van dat degelijke, dat eenvoudige, dat echt Noord-Hollandsche houdt?
In ernst, het Ja so! der Zweden, hun telkens wederkeerend stopwoord, voor hoe vele nuances het dan ook vatbaar moge zijn, begint mij reeds te vervelen. Ik verzeker u dat deze Hallandsche provincie, die men toch ook algemeen voor eene der slechtste houdt, mij niet voor het land inneemt. Het zijn hier geen kinderen van het gebergte, geene kinderen van den mist, het zijn kinderen van den heidegrond, dor en schraal als deze, - dit gewest zoude Zweedsch Drenthe mogen heeten. Als Gothenburg en vooral Stockholm, de eenige stad van het groote Rijk, mij niet met het in de geschiedenis zoo roemzuchtig Svea verzoent, ontvangt ge geen letter meer van mij, al zwerve ik nog jaren hier in ballingschap rond; op Gothischen grond te zijn en geen enkel bewijs van Gothische bouworde aan te treffen, in het land der Sagaas te leven en geen enkele Saga uit den mond des volks te hooren; niet eens in mijnen waard, den Good my host aan te treffen, door W. Scott zoo dikwerf en zoo innemend geschilderd! Het zijn teleurstellingen om den spleen te krijgen; en liever dan in zulk eene luim voort te krabbelen, werp ik de pen neder en zoek in eene wandeling langs het strand eene weldoende afleiding.
Later.
De zee, de kalme en blaauwe zee, dartel als eene schoone, fierder dan een held, ligt te beheerschen als een kind, wie zou haar niet lief hebben? En toch, mijn vriend! de zee, de witte en bruischende zee woeliger dan de volksmenigte, breidelloozer dan de driften, zoo getrouw als het graf en zoo grenzenloos
| |
| |
als de eeuwigheid, wie vreest haar niet? Het gevoel van eigen nietigheid overweldigt, overstelpt ons zoodra wij eenige oogenblikken hare rustelooze oppervlakte hebben aangestaard. De kleine zorgen en verdrietelijkheden, die te huis ons hoofd kwelden en onzen geest benevelden, verliezen zich daarin even als de witte wolkjes, die moê van langs den blaauwen hemel rond te dwalen, zich hier en ginds in den onmetelijken schoot des Oceaans uitgieten en onmerkbaar verdwijnen. Moge mijn gelukkig gesternte er mij voor bewaren, dat ik immer, arm in arm, met een man langs het strand zoude moeten wandelen, die dat goddelijk schouwspel ziende, niets anders zoude weten te zeggen, dan: de zee staat heden hoog, of de zee is heden kalm. Het verhevene vindt in zijne enge borst geene ruimte. Honderd malen liever dan aan hem, gaf ik mijn broederlijken handslag aan den ruwen zeebonk, die, koel voor stiller natuurschoon, doof voor de eischen onzer verfijnde beschaving, u misschien twintig malen in een uur zal ergeren, maar u boeijen en mede slepen, zoodra gij hem van dat element spreekt, in hetwelk hij minder zijn meisje dan zijn afgod vereert en bemint! Voor hem is de zee geen ijdel voorwerp van zachtere aandoeningen, neen - zij is hem het zigtbare beeld van den Heer der schepping, den God der wrake, dien hij bewondert en aanbidt, voor wien hij siddert!
Voor mij, ik moge haar voor een enkel oogenblik, wanneer de dagvorstin het westen met hare laatste en allengs flaauwere purperen tinten kleurt, bij een droefgeestig meisje vergelijken, dat haren geliefde verloor; niet lang duurt dat beuzelachtige spel der verbeelding. Weldra herneemt het trotsche element zijn regt; - en als de witte kruinen harer golven, met dof geluid op de bruine rotsen breken, en ofschoon deze geen vinger breed terug deinzen, duizende nieuwe strijders aanrukken, om de gevallenen te vervangen, dan waan ik in haar een
| |
| |
moedig, hartstogtelijk jongeling te zien, met lot en wereld in strijd! Maar ook deze begoocheling is kort; want de zee is te groot dan dat wij haar zouden kunnen liefhebben; elk lager gevoel verliest zich spoedig in eerbiedige hulde en heiligen schroom!
Hoe snel vergat ik, bij haren aanblik, de kleine stad, - het vervelende gezelschap, - mijne eenzaamheid zelve. Het eentoonig geluid der golven heeft iets onwederstaanbaar-meêslepends. Wij luisteren er onwillekeurig naar, en al mijmerende genieten wij weldra met hooger' zin en warmer gevoel de schoonheden der natuur. De late middagzon schoot rustig haren vloed van stralen op het effene vlak. Diep in de verte verhieven zich eenige schitterende kruinen, witter dan sneeuw, tintelende van licht, bij wijlen gloeijende als vuur. Een heerlijk beeld van menig jeugdig gemoed, uiterlijk zijne kalmte bewarende, maar van binnen den gloed koesterende, die het foltert en verteert. Nog grootscher schouwspel bood het luchtruim aan. Zee en hemel smolten aan den verren gezigteinder, die alleen op het oogenblik van den ondergang der zon, in eenige donkere strepen de Deensche kust doet ontdekken, zachtkens in één; honderde wolkgevaarten, verschillender dan het rijkste palet eens schilders er op het doek brengt, stapelden zich aan de kimmen op elkander. Hier een ouden burgt gelijkende, op de spits van onbeklimbare rotsen gebouwd, - daar in grootsche pracht tot bogen van een tooverpaleis gewelfd, - ginder verspreid en omdwalende als eene kudde schapen die haren herder heeft verloren, waren zij voor mij de zoete bron dier Rêveries vagues et indéfinissables, welke mevrouw de Stael geestig deden zeggen: que les nuages nous charment tant, parce-qu'on y lit tout ce qu'on veut! Inderdaad, mijn vriend! het verschil van toon, tint en kleur, dat er in heerscht, geeft hun eene oneindige verscheidenheid. Mijn
| |
| |
oog volgt ze gaarne van hunne blinkende, door het zonlicht nog vergulde toppen, tot waar zij zich in het grijs der wateren verliezen of even boven de kim den voet verbreedende, een' azuren rand de grenzen van hemel en aarde doen afteekenen.
Nog heden deed ik het en staarde eindelijk met mijnen kleinen kijker eene lange wijle een vertrekkend schip na, dat met volle zeilen aan de kimmen verdween. Que de poésie dans un navire qui disparait à l'horizon, doet een Fransch schrijver een jongeling uitroepen, en eene vrouw antwoorden: que de tristesse! Och! of eene welwillende fee mij hier zulk eenen vriend, zulk eene vriendin vooral goedgunstig toebedeelde. Met hen zoude het mij een genoegen zijn, dagelijks de boerenstulpen in den omtrek te bezoeken, er te leeren, dat het hart overal zijne regten behoudt, dat het zelfs in dit freudenleeres Ort zich eenen hemel scheppen kan! Gij hebt mij wel eens glimlagchende verweten, dat ik de liefde alleen in zijden kleederen en onder gazen sluijers begreep. Zonder van uwe verdere spotternij over die zoogenaamde Oostersche zinnelijkheid te gewagen, wil ik toegeven dat liefde en behoefte mij voor elkander de ongeschiktste reisgezellen ter wereld toeschenen. Mijn verblijf alhier geneest mij echter langzaam van die eenzijdigheid, en was de gedachte mij vroeger niet vreemd, dat die aandoening meest verdeeld en beschaafd, onder het ruischend balkleed of den satijnen mantel van het zestienjarig meisje bij voorkeur haren zetel zoude kiezen, ik oordeel nu billijker. Zelfs het denkbeeld, dat zij onder de ruwe pij en op de houten bank, als troosteres in lijden en gebrek, zich weinig op hare plaats zoude gevoelen, wordt in menige hut gelogenstraft. En ofschoon ik mij niet kan voorstellen, hoe ik met eene boersche deerne, al had zij ook de onschuldigste oogen en het engelachtigste gelaat ter wereld, zou kunnen dweepen, wijzigen zich allengs mijne begrippen over den aard van het
| |
| |
gevoel, dat zij den knapen uit het dorp inboezemt. Veel verfijnds in de vormen moge bij hen gemist worden, het fonds is hetzelfde. Degelijke vriend! verhoovaardig er u op, gij hebt vroeger zeer juist gezien.
Ge weet niet hoe nuttig mij ten dien opzigte de omwandeling onder de boeren is. De steenen heggen, die hier de boerenhoeven scheiden, de eentoonige weg, het boomlooze landschap, mogen mij vervelen, binnen in de hut is eene kleine wereld dubbele opmerkzaamheid waardig. Als ik, zoo als nog gisteren, eene jeugdige moeder zoo regt gelukkig aan een' bloeijenden tweejarigen knaap, met een' hoornen lepel het grijze voedsel zie toereiken, en de oogen eener oude vrouw voor eene wijl den kokenden ketel aan den haard zie vergeten, om op hare dochter en kleinkind te staren, zeg ik tot mij zelven: Dwaas als ge waart! zoude een mahoniehouten wieg, een zacht vloertapeet, een schitterend spiegelglas het der oude zoeter maken zich in haar kroost te zien herleven? Zoude het den jongen zijne armpjes vrolijker doen uitstrekken, de moeder haar kind inniger doen beminnen? Weelde en rijkdom zijn niet de eenige bronnen van waar genot! Het hart der oude vrouw klopt zoo warm onder het schapenvachten jak, als dat eener vorstin onder het prachtig hermelijn, al mist de witte, naar buiten gekeerde lederen zijde van het eerste den schitterenden glans van fijner en edeler bont. De oogen der jeugdige moeder staan helderder onder den om de kin digt geknoopten rood zijden doek of het blaauw geruit hoofdtooisel, dan ik er menigmalen onder een sierlijk kapsel ontmoette. De jongen slaapt als eene roos in zijne armelijke kribbe, de voet der moeder draagt zorg, dat het op den vloer gestrooide dennenloof niet krake, zoo lang zij den schalkschen knaap niet wakker wil hebben! De oude vrouw is rijker bij de beschouwing van dit tooneel, dan goud of goederen het haar maken kunnen. Wat zegt het
| |
| |
of de klok hier stil sta en het verschiet uit de kleine vensterglazen zich tot een' zeer beperkten hof bepale? De verveling telt hier de uren niet ongeduldig; voor een vergenoegd gemoed is de kleenste plek, die men zelf bebouwt, nimmer eentoonig. Goede natuur! gij zijt niet onregtvaardig! Gij hebt allen gelijk bedeeld, daar gij aan allen een gevoelig harte schonkt!
Waan echter niet, dat zulke tooneelen van huisselijk geluk mij hier in iedere boerenwoning aanlagchen. De verfoeijelijke brandewijn, te geliefkoosder daar het leven hier zoo leêg is, - de hooge lasten, die op den ondankbaren heidegrond in dit koude klimaat den boerenstand loodzwaar drukken, verbannen het uit menige stulp. Evenwel komt juist daar, waar het gebrek het wreedste heerscht, de arbeidzaamheid, het geduld en de gemoedelijkheid der vrouwen te schooner uit. Bescheiden in den edelsten zin des woords, zijn zij hier in waarheid de betere helft des menschelijken geslachts. Heure regelmatige gelaatstrekken hebben iets innemends. De droefgeestige tint er over verspreid, nu eens het gevolg van heur lot, dan weder het bewijs dat ge u op Swedenborg's geboortegrond bevindt, staat haar zeer schoon. Zij stemt volmaakt overeen met de lage woning, die het licht dikwerf alleen door een dakvenster ontvangt, met de kleine deur, die u bij inen uitgang dwingt het hoofd te bukken! Over het algemeen zien de landlieden er hartelijk en goedaardig uit. De hechte band, die hier het opkomende geslacht aan het vergrijzende verbindt, getuigt dat hun gelaat ten dien opzigte de spiegel hunner ziel is. Het Noorden moge geene boomen kweeken, die op hetzelfde oogenblik bladen, bloesems en vruchten dragen, eene hut van zes schreden omtreks besluit en herbergt er niet zelden den sints jaren bedlegerigen grijze, het huwelijkspaar en het bloeijend kroost. In aartsvaderlijke eenvoudig- | |
| |
heid is de band des bloeds hier nog de heiligste van alle, en de liefde waarlijk een der uit het Paradijs overgebleven schutsengelen.
Wilt gij ten bewijze van dit alles, eene korte proeve? Wilt gij eene eenvoudige schets van boerenliefde, boerenonschuld, boerenlijden? Laat mij dan bij dezen, veelligt reeds te langen, brief nog het volgend verhaal voegen. De stijl is even ongekunsteld als de personen die u geschilderd worden; het tooneel verplaatst u in een der belendende provinciën. Met Iuttele veranderingen zoude men het locaal Hallandsch kunnen maken. De lof, die men het hier om waarheid en juistheid toedeelde, doen mij aan eene getrouwe vertaling boven eene verminkte navolging de voorkeur geven. Vergun mij van u te scheiden met de woorden van Montaigne: Portez vous bien et moi aussi!
|
|