Het dagboek of De kroniek
(1982)–J. Chr. van Postel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina VI]
| |
Toelichting.In de 18. eeuw ondergingen zeden en gewoonten belangrijke veranderingen. De oude staatsinrichting werd bijna ongemerkt omgezet, het despotisme won veld, de grooten leefden in buitengewone weelde en wellust; in verschillende landen ontstond een anti-katholieke beweging. Friedrich II, Jozef II en Katharina van Rusland ijverden zeer om nieuwe en vrijere denkbeelden in te voeren, vooral de tweede der genoemden toonde zich een hevige tegenstander van het oude, zelfs met schending der heiligste verdragen. Omtrent het midden der eeuw begonnen de Fransche zeden en gewoonten eenen merkelijken invloed in ons land uit te oefenen, in levenswijs, kleeding en manieren trachtte men ze na te bootsen; waartoe de boeken van Voltaire, Rousseau, Montesquieu enz. veel bijdroegen, doordien deze, wegens de daar bestaande censuur, veel in Holland werden gedrukt; de zedeloosheid en godsdienstige verslapping drongen nu nog verder tot den middenstand door. De handel met Amerika bracht ook nieuwe beginselen van vrijheid en gelijkheid op het contingent. Dan nog was in Frankrijk de wanorde der geldmiddelen een der groote drijfveeren welke aanleiding gaven tot de omwenteling van 5 Mei 1789. Te verwonderen is 't dus niet, dat de menschen van alle standen onder den invloed dezer verderfelijke omstandigheden raakten, en eindelijk in staat waren tot het bedrijven van gruwelen welke de Fransche revolutie te aanschouwen heeft gegeven. Het is ook niet te verwonderen dat in de woelige tijden sommige kloosterlingen en priesters, die hun staat zonder roeping aanvaard hadden, het klooster ontvluchtten of hunne priesterlijke waardigheid verloochenden, en ook niet dat er aan roeping en stand ontrouw werden, die met de beste bedoelingen begonnen waren. | |
[pagina VII]
| |
Wat in alle tijden mogelijk is, omdat èn de priester èn de kloosterling, door zijn toog of zijn pij niet van zijn vrijen wil wordt beroofd, waardoor hij vroom kan blijven met Gods hulp, maar ook kan zondigen tegen Gods wil en met versmading van Gods bijstand; dit zal in woelige tijden meer gebeuren dan in rustige, omdat de woeling van buiten niet zonder invloed blijft op de woeling van binnen. Voorts is 't zeker nuttig om van hetgeen in de Kroniek wordt aangetroffen, vooraf een beknopt overzicht te nemen van de toestanden in de landen om ons. 1781. De vestingen Venlo en St. Stevensweert en het ambt Montfort (behalve Swalmen en Elmpt) behoorden volgens art. 18 van het derde Barrière-tractaat van 15 November 1715 tot de Generaliteit van de Republiek der Zeven vereenigde Nederlanden (Friesland, Groningen, Overijsel, Gelderland, Utrecht, Holland en Zeeland). (Obbicht was bij het tractaat van Fontainebleau, 8 November 1785, door Oostenrijk aan de Staten-Generaal afgestaan en bij het Staatsch-Overkwartier gevoegd.) Eenige der voornoemde plaatsen lagen als eene oase afgezonderd, omringd van vreemd gebied; b.v. Venlo werd begrensd ten noorden, oosten en westen door het Pruisisch Overkwartier van Gelderland, ten zuiden door Gulik. Willem V had bij zijn meerderjarigheid, in 1766, het stadhouderschap aanvaard. Hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbuttel, die zijn tweede voogd was geweest, en als opperbevelhebber van het leger hier te lande was aangesteld, behield ongelukkigerwijs nog lang een te grooten invloed op het regeerbeleid, wat tweespalt teweegbracht. Toen de Noord-Amerikaansche vrijheidsoorlog in 1775 begon, had Hollands handel in Amerika groot vertier. Engeland verklaarde in 1780 aan de Republiek der Nederlanden den oorlog wegens sluikhandel, waardoor de Amerikanen in 't geheim ondersteund werden. Onverhoeds hadden de Engelschen in Januari 1781 reeds 200 Nederlandsche koopvaardijschepen, met eene waarde van 15 millioen beladen, in hun havens gebracht; West-Indië ging ook met vele koopvaardijschepen voor | |
[pagina VIII]
| |
de Republiek verloren. In Augustus van hetzelfde jaar had de slag bij Doggersbank plaats. Bij den vrede van 1784 te Parijs gesloten, kreeg de Republiek alle bezittingen terug. Onder de bevolking bleef eene ontevredenheid over den Stadhouder heerschen, omdat hij niet genoeg zorgde voor konvooi of gewapend geleide van oorlogsschepen. 1784. België, waaronder een deel van het tegenwoordig Limburg, nl. de vroegere Spaansche landen van Overmaas, Valkenburg, Daelhem en 's-Hertogenrade, grootendeels thans Nederlandsch, en een deel van het voormalig Spaansch Overkwartier van Gelderland, was bij het tractaat van Rastadt (6 Maart 1714), van Baden (7 Sept. 1714) en het 3. barrière-tractaat (15 Nov. 1715) aan het Huis van Oostenrijk overgegaanGa naar voetnoot1. De Duitsche Keizer, Karel VI, had zijn oudste dochter Maria Theresia bij pragmatieke sanctie (staatsverdrag) als troonopvolgster verklaard; zij aanvaardde de regeering in 1740. Na haar zacht bestuur volgde in 1780 haar zoon Jozef II, die veel nieuwigheden wilde invoeren. Hier verlangde hij ontruiming der grensplaatsen, welker bezetting aan de Republiek der Zeven Provinciën was toegewezen. Deze, die altijd bevreesd was voor de macht van Frankrijk, had namelijk bij het Barrière-tractaat het recht verkregen om bezettingen in de vestingen te leggen aan de Fransche grenzen (Namen, Doornik, Meenen, Veurne, Waasten, Yperen, het fort Knocke en Dendermonde). Jozef was niet gemakkelijk te bevredigen. In 1781 verlangde hij de vrije vaart op de Schelde, welke sedert den vrede van Munster (1648) gesloten was, en twee jaren later afstand van Maastricht. Het eerste gelukte hem, maar de twee laatste eischen werden niet zoo gemakkelijk ingewilligd. Naar aanleiding van het schieten op een schip onder Oostenrijksche vlag, dat tijdens de onderhandeling zich aan onderzoek wilde onttrekken, zond Jozef een leger naar de grenzen der Zeven Provinciën. Venlo is toen in staat | |
[pagina IX]
| |
van beleg verklaard geweest. Door bemiddeling van Frankrijk werd in 1785 te Fontainebleau vrede gesloten. Hij liet zijn aanspraken varen tegen afstand van Lillo en Liefkenshoek, benevens 9 ½ millioen gulden, waarvan Frankrijk meer dan de helft moest betalen. 1785. Met den binnenlandschen toestand was 't in de Zeven Provinciën niet beter geworden. Over de verwaarloozing van leger en vloot werd geklaagd, 'twelk meest aan den Hertog van Brunswijk werd geweten, die zich in 1782 reeds teruggetrokken had, als gouverneur te 's-Bosch was gaan wonen en in 1784 ontslag nam. Allengskens werd de strijd der partijen, de Prinsgezinden en Patriotten, vinniger (men herinnere zich o.a. de vervolging wegens Oranje-samenzwering tegen Kaat Mossel te Rotterdam, 1785, enz.). De Vroedschappen en de Provinciale Staten, behalve Gelderland, beperkten de bevoegdheid van den Prins; de Staten van de provincie Holland schorsten hem in 1786 als kapitein-generaal, waarna hij zich te Nijmegen ging vestigen. Hevig waren de tooneelen in verschillende plaatsen. Toen zijne gemalin in Juni 1787 zich naar 's-Hage wilde begeven, om eene omwenteling te bewerken, werd zij niet doorgelaten, waarop haar broeder de Koning van Pruisen een leger, onder bevel van den regeerenden Hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel, zond om den Hollanders in hun land de wetten te stellen. De Oranjegezinden begonnen zich te wreken, vele Patriotten verlieten het Land, vestigden zich in Zuid-Nederland en Frankrijk. De Pruisen vertrokken in 1788; eene amnestie werd verleend, de Prins werd hersteld. Staatsch Noord-Brabant, de Staatsche landen van Overmaas en het Staatsch Overkwartier van Gelderland. alsmede het tweeheerig Maastricht, behalve 's-Hertogenbosch, bemoeiden zich minder met die burgertwisten. De Katholieken neigden naar de zijde der Patriotten, omdat deze partij de omverwerping der anti-katholieke Republiek beoogden. De uitgeweken Patriotten bleven met die in Holland uitzien naar een gunstig oogenblik. Toen de Erfprins (later koning Willem I)in 1791 eene Pruisische koningsdochter huwde, nam de wrevel tegen | |
[pagina X]
| |
Oranje weer toe, maar de komst der Franschen deed langzamerhand de partijschap verdwijnen. 1789. Groote onlusten ontstonden in Oostenrijksch-Nederland wegens de door Jozef II gemaakte hervormingen, welke de geestelijkheid, den adel en het volk grootendeels mishaagden. Zoo verbood hij den bisschoppen zekere betrekkingen met den H. Stoel te onderhouden, hij hief kloosters op en maakte van de Hoogeschool te Leuven een algemeen Seminarie; den bevoorrechten adel joeg hij tegen zich in 't harnas, en bij het Burgerlijk bestuur bracht hij veranderingen in het regeeringstelsel, indeeling der provinciën en de rechtspleging. De Staten deden vertoogen, en bij den Vorst geen gehoor vindende, weigerden zij het heffen der belastingen. Het liep zoo ver, dat de Keizer van zijne rechten op Oostenrijksch-Nederland vervallen werd verklaard en den 27. October 1789 zijn leger bij Turnhout werd verslagen; het heele land raakte in opstand, binnen weinig tijds waren geen uitheemsche troepen meer binnen het gebied. In het volgend jaar moest Leopold II, broeder en opvolger van den intusschen (20 Februari 1790) overleden Keizer, legers zenden voor aleer de vrede kon hersteld worden. In 1789 brak te Parijs de revolutie uit De Franschen verklaarden in 1792 aan keizer Frans II, opvolger van Leopold II, den oorlog en veroverden de Oostenrijksche Nederlanden. Den 21. Januari 1793 werd de Fransche koning Lodewijk XVI, den 16. October zijne gemalin Marie Antoinette en vele anderen naar het schavot geleid. Den 1. Februari van hetzelfde jaar verklaarde de Conventie den oorlog aan den Koning van Engeland en aan den Stadhouder Willem V. De Franschen hadden in 1792 reeds België bemachtigd, het leger van Dumouriez was al doorgedrongen tot Crefeld, Venlo werd omringd. Hier was de bezetting reeds den 25. December grootendeels vertrokken. Den 11. Februari 1793 rukten 5000 Pruisen (van de geallieerden) de stad binnen. Den 13. Maart werd de vesting hevig gebombardeerd. Te Neerwinden, in de provincie Luik, werden de Franschen den 18. Maart verslagen, de bondgenooten heroverden België en de Franschen | |
[pagina XI]
| |
moesten zich binnen hunne grenzen terugtrekken. In 1794 overwonnen zij België opnieuw, belegerden weer Venlo in October; er werd gecapituleerd. Van hier trok toen het Fransche leger naar den Rijn; Pichegru naar Nijmegen, dat den 4. November door de geallieerden ontruimd werd; 19 graden koude begunstigden zijnen verderen tocht Holland in. Onze Stadhouder, ziende geen weerstand te kunnen bieden, vertrok 18 Januari 1795 naar Engeland, de Bataafsche Republiek overlatende aan de Staten-Generaal. Vijf weken later waren de Vereenigde Nederlanden geheel door de Fransche troepen bezet; den 16. Mei 1795 werd vrede gesloten en 1 October werden Holland en België ingelijfd. De Franschen erkenden de Republiek op voorwaarden: ons Land moest Staats-Vlaanderen en Limburg afstaan, 100 millioen oorlogskosten betalen, eene groote hoeveelheid krijgsbehoeften verschaffen, en tot overmaat van ramp bleven 25000 Fransche soldaten in onze vestingen, op onze kosten, in garnizoen liggen.
Nu wij Franschen waren geworden, dient onze aandacht ook nader gevestigd op den toestand daar te lande. Venlo kwam in 1794, tijdens de Nationale Conventie (1792-95) onder hun macht. Door de ontzettende oorlogskosten, waartegen de schatten door de bedwongen staten opgebracht, niet voldoende opwogen, was de staats-geldkist tot den bodem geledigd, de jaarlijksche interest der schuld was tot 250 millioen gestegen en het kapitaal tot 5 milliarden. Er waren voor 47½ milliard aan assignaten vervaardigd, welke in Februari 1796 slechts 29% koers hadden, zoodat men voor 100 livres aan assignaten ongeveer ¼ livre aan baar geld ontving. De Nationale Conventie werd door een Corps legislatif vervangen, waarbij de uitvoerende macht van de wetgevende gescheiden werd. De eerste, het Directoire exécutif (1795-99), bestond uit 5 leden. Het geheel wetgevende lichaam telde 750 leden, waarvan de 500 jongsten een raad vormden ‘le conseil des cinq cents’, die het initiatief der wetten had. Deze werden eerst | |
[pagina XII]
| |
geldig als ze door de andere 250, ‘le conseil des anciens’, waren goedgekeurd. (14. Februari 1796 kreeg Venlo's bestuur ontslag, en werd het Hooge Gerechtshof aldaar opgeheven.) Het Directoire verving de assignaten door zoogenaamde ‘mandats territoriaux’, welke een bepaald aandeel der nationale goederen vertegenwoordigden en op elk tijdstip konden ingewisseld worden; de waardelooze assignaten werden tegen 1% ingewisseld, en het nieuwe papieren geld op eene koerswaarde van 18% gesteld, wel een bewijs, dat de Regeering zelve geen groot vertrouwen stelde in het nieuwe betaalmiddel. In Februari 1797 werden alle nog in omloop zijnde assignaten en mandaten waardeloos verklaard en in September van dat jaar werd de staatsschuld getiërceerd. De Regeering erkende slechts een derde gedeelte er van als rentegevende werkelijke schuld, de beide andere gedeelten waren zoo goed als zonder waarde. Het was dus een bankroet van een belangrijk deel. Hoe de ingezetenen werden uitgemergeld door belastingen, de godsdienst, kloosters en kerken te lijden hadden, wordt door Van Postel in bijzonderheden medegedeeld. Na het Directoire volgde het Consulaat (1799-1804): Bonaparte, eerste consul, met Cambacérès en Lebrun. De consulaire constitutie van 24 December 1799, werd den 1. October 1801 gevolgd door eene nieuwe staatsregeling in Nederland. Den 1. Juli 1801 sloot Napoleon het Concordaat met den Paus, dat 11 April 1802 door het Wetgevend Lichaam werd goedgekeurd. In 1803 werden eenige Staten van het Duitsche Rijk op den Rijksdag te Regensburg geseculariseerd en gemediatiseerd, dat is eene regeling met de verschillende landen gemaakt, waarbij de vrije steden, prinsdommen en andere staten van geestelijke waardigheidsbekleeders en instellingen (abten, abdijen, proosten, kloosters enz.) onder wereldlijke vorsten werden gesteld en de geestelijke goederen in wereldlijke veranderd. Den 18. Mei 1804 werd het keizerschap afgekondigd en den 12. September kwam Napoleon te Venlo de Floddergats (vroeger Kloosterstraat) verheffen tot Keizerstraatje. | |
[pagina XIII]
| |
Sedert 1795 heette Noord-Nederland (zonder Limburg) Bataafsche Republiek, waarvan de uitvoerende macht berustte in handen van eenen Raad van 5 leden. Napoleon scheen, naar Frankrijks voorbeeld, alom de eenhoofdigheid in de regeering te willen herstellen en benoemde R.J. Schimmelpenninck in 1805 voor 5 jaren tot raadpensionaris, hoofd der uitvoerende macht. Een jaar later nam Napoleon, Schimmelpenninck's gezichtsverzwakking te baat om zijn broeder Lodewijk tot koning van Holland te benoemen. Deze raakte in onmin met zijn keizerlijken broeder, omdat hij het continentaal stelsel (uitsluiting van Engeland) niet streng genoeg handhaafde, en, de kwellingen moede, trad hij in 1810 ten gunste van zijn zoon af. De Keizer daarmee niet instemmende, lijfde Holland bij Frankrijk in. In 1813 was 't met Napoleon uit, hij werd naar Elba verbannen. Den 30. November kwam prins Willem uit Engeland terug en werd als souvereine vorst der Nederlanden uitgeroepen. Engeland was van 1795 tot 1815 bijna altijd in oorlog met Frankrijk. In 1795 verklaarde het den oorlog aan de Bataafsche Republiek, waarbij deze alle buitenlandsche bezittingen, behalve Java, in 't volgend jaar werden ontnomen. De Engelschen, vereenigd met eene legerafdeeling Russen, landden in 1799 te Helder, om den invloed van Frankrijk te breken, maar werden bij Bergen, niet ver van Alkmaar, door generaal Brune overwonnen, en trokken af. |
|