Reinhart, of natuur en godsdienst
(1791)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij
[pagina 87]
| |
ken - die, welke in dit land, en op nabuurige eilanden leeven, hebben zeker levendiger kleuren; en sommigen zijn met zacht glanzende groene pluimen, door roozeroode vlekken getekend, versierd; anderen vertoonen het schoonste blaauw, het schitterendst rood, het gloejendst purper en zonnegeel met zacht groen door elkander gemengd, op hunne vederen, en zijn voor het oog zeker meer bekoorend dan deezen; maar hun verstand, ten minsten hun spraakvermogen, is veel minder; en al de moeite welke men aan deszelfs ontwikkeling aanwendt beloonen zij met een onaangenaam geschreeuw - maar de graauwen, wier eenvoudig deftig tooisel door deszelfs netheid en vorm gevalt; die door de schulpachtige gedaante hunner vederen, door de roode vlekjens waarmede zij hier en daar bespat zijn, voor sommige oogen niet minder behaagen, schijnen meer geest te bezitten, en dien tot vermaak van hunnen eigenaar te willen aanleggen: ik hoop dat de ondervinding u dit leeren zal, mijn vriend! ik wil hiertoe het mijne toebrengen. Niet voldaan met de opvoeding die mijn guineesche neger hem geeft, zal ik deezen eenigen tijd bij mij houden, om zijne spraakvermogens verder te ontwikkelen en hem gemeenzaam te maaken met de taal en gewoonten van het land waartoe hij bestemd is: ook moet ik hem eenige woorden leeren die de stempel van zijnen tweeden | |
[pagina 88]
| |
Gouverneur vertoonen zullen, of liever, die mijn' Karel aan zijnen vriend, die mijne moeder aan haaren zoon herinneren zullen: In de hut van Solitude hoorde ik uwen naam, en Reinhart leeft voor u; dit zullen, onder andere de twee spreuken zijn die ik hem leeren zal; nieuws zal hij u daarin niet vertellen, maar ik verbeeld mij dat die bekende waarheid uit den mond van eenen vogel te hooren, die geboortig is uit het gewest daar ik als vreemdeling leef, die deeze uit mijn eigen mond leerde, tog in den aanvang eene aangenaame werking zal doen: ik verbeelde mij op dat oogenblik in het vriendlijk oog van mijne lieve moeder, een teder moederlijk traantjen; en in 't gelaat van Charlotte een gul lachjen, een vriendschaplijk trekjen te zullen zien, en van beiden zal het goede beest een kleinen lof, eene lieve benaaming, en welligt een lekkerder, dan zijn dagelijks fopjen, tot belooning krijgen - zou ik dit niet raaden Karel? ja zal het zelfs voor u niet iets genoegelijks hebben, dat gij een inwooner van de hut van uwen vriend bij u herbergt? ik verbeeld mij dat gij het snappende dier ook wel eens vriendlijk aanzien, en als met uwe oogen vraagen zult: ‘Hoe leeft hij?’ doch hier zal hij zwijgen: het geheim van mijn hart zal hij u niet verraaden; mijn vertrouwde zal hij niet zijn, want daar een klapachtige vogel | |
[pagina 89]
| |
toe uittekiezen, dit ware zeker geen wijsheid; evenwel ik sta 'er niet voor in, dat het goede dier, in zijne onnozelheid, niet wel somtijds een of ander brok van een mijner gedachten verraden, en u een raadsel voorsnappen zal - en in dit mogelijke geval zal ik u eenige toelichting geeven. Hoort gij hem ooit zuchten of zeggen: lieve moeder dat verkwikt mij! denk dan dat zulk een zucht, mij in een somber oogenblik wel eens ontvloog; denk dat deeze woorden mij wel eens, uit de volheid van mijn hart, ontsnapten, wanneer ik de vaderlandsche moeskruiden at, die mijne moeder voor mij had toebereid: en kan u dit bevreemden? - zoo hij u het vreugdegeluid, of het spreekend geblaf van eenen hond nabootst, denk dan aan de toonen met welke de u bekende Cheri, het stukjen vleesch uit mijne handen tegensprong, of met welke hij mijne gesprekken, en mijne beloften van eene wandeling beantwoordde: denk aan die hondlijke vriendschapsblijken, door welke hij 't gezelschap van zijnen meester is; doch tot alle die dingen geef ik Lorne geen commissie; maar zeker, ware het mogelijk dat ik den schoonen snapper u mijne geheele huishouding kon doen aftekenen, hoe gaarne deed ik dit! doch ook dit kan hij eenigzins, zonder te spreeken, want zijn enge arme wooning waarin hij zig naauwlijks keeren | |
[pagina 90]
| |
kan, en in welke de ruwe hand van een kunstloozen maaker zoo zichtbaar te merken is, heeft zeer veel gelijkheid met de hut van zijnen meester, en zijn lompe nap, kan u mijn servies aftekenen - hoe vreemd zal de schoone vogel na zijne behoeftige reis opzien, als hij in het rijke Holland, zijn naare hut met eene prachtig blinkende wooning verwisselt; als hij door netgevlochtene koperen tralies rondom zig niet dan glans en pracht schitteren ziet; als hij aan elk de schoonheid zijner gedaante vertoonen en daarmede pronken kan; als hij op een glad geboende stok trappelt, uit een metaalen nap eet, in een glanzenden ring zitten, zig daarin heen en weer wiegen en na den maaltijd zig een aangenaame beweeging verschaffen kan! als zijne woning op een tafel staat in wiens bruine glanzen hij zig spiegelen kan; als hij door eene zachte lieve hand, schooner dan hij in zijn leven zag, het beste voedzel ontvangt, en zoo hij dan, wanneer hij dit alles ziet, ook denken, en zig de hut van zijnen guineeschen meester herinneren kon, welligt vroeg hij dan, verwonderd, zijn dit beide woningen van menschen? wie weet of hij zig dan niet een grooter wezen dacht dan den armen Solitair, Reinhart - doch neen zoo veel hoogmoed zal zijn lot niet voeden, ik geloof veel eer, dat het ar- | |
[pagina 91]
| |
me dier, onder al die pracht en grootheid, over zijne ellenden zuchten zal; en gaarne zijne kostbaare gevangenis voor het donker hol van een guineeschen boomstam zou willen ruilen, en dat het al de fopjens waarmede de zorgvuldige Charlotte hem verkwikken zal, gaarne zou missen, voor de wilde vruchten waaraan hij in America's woeste bosschen zig zat eeten kon. Wanneer ik dit indenk heb ik een hartlijk medelijden met den onschuldigen gevangenen; en ik zou bijna in deeze teêrhartige luim, ware hij niet voor zulke dierbaare persoonen bestemd en tot een hoogen prijs gekocht, hem de vrijheid weder geven; doch neen, ik zal door uwen mond, de tederhartige Charlotte aanbeveelen, om het vrije dier zijne gevangenis zoo genoegelijk te maaken als mogelijk is; welligt zal het dan met den tijd aan zijn lot gewoon worden, en zig eindelijk achter zijne groene gordijnen verbeelden in den lommer der bosschen te rusten.
Ik heb u lang over een' Lorne bezig gehouden; maar is dit vreemd? hij heeft zoo veel betrekking op mij, en ons belang is zoo zeer in elkander geweeven dat in alles wat ik u van hem zeg, gij ook iets hoort van den vriend die u lief is, van uwen Reinhart. |
|