hartbreekenden klank voor mij; en ach dit had hij
reeds eenige dagen: de twee weeken die wij in Texel doorbragten, waren mij zeer
treurig; hoe veel duizendmalen vloog mijn ziel nog naar mijne achtergelatene vrienden terug, en toch
vermogt ik niet tot hen wedertekeeren; het vaderland was mij als een vreemd gewest; ik mogt niet
eenmaal op dien dierbaaren grond meer overnachten: mijne oogen staarden zig dikwerf moede op
de verwarde verschieten die duin en bosch op eenen verren afstand opleverden; angstig zocht ik het
plekjen daar mijne moederstad op verrees: maar de lieve torenspits was, door de afgelegenheid,
voor mij onzichtbaar. Weeker geworden door 't gevoel der scheiding, scheen mijn hart al zijne
zaligheid in dat plekjen gronds besloten te zien, dat ik gereed stond te verlaten; en toch liever wilde
ik dit, dan langer door een hoopeloos gezicht gepijnigd te worden. Menigwerf zag ik uit naar de
wolken, of de wind niet van streek veranderde; toen hij eindelijk naar het oosten draaide, klopte
mijn hart van gemengde aandoeningen; en nu - nu verlaat ik mijn vaderland geheel, om op eenen
anderen hoek des aardbodems een verblijf, meer voor mijn lot berekend, te zoeken. O mogten de
rampen, die hier mijne ouders zoo gevoelig troffen niet met mij reizen! bid dit van den Hemel voor
mij af, lieve Karel! en