Reinhart, of natuur en godsdienst
(1791)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij
[pagina *1r]
| |
[pagina *1v]
| |
derd, zoo niet de zusterliefde mijn hart en mijne verbeelding dikwijls hadden doen zweeven, en met vermaak vertoeven, in het afgelegen werelddeel, waar zig een geliefde broeder onthoudt: wat is des natuurlijker, dan dat ik de vrucht van deeze zielsreize aan U toewije? Gij, mijn broeder! weet wat het zegt vaderland en vrienden vaarwel te zeggen; op den ruimen oceaan te zwerven; met storm en baaren te worstelen; in een vreemd Land het geluk te zoeken, dat U in uw vaderland ontvlugtte; aldaar eene Echtvriendin naar uw hart te vinden; en ook aldaar uwe verafgescheidene vrienden niet te vergeeten: gij kent de kracht van den Godsdienst, in de aandoenlijkste gevallen des levens, bij ervaring, en kunt des best | |
[pagina *2r]
| |
beoordeelen of ik mijnen Reinhart natuurlijk doe spreeken; of mijne verbeelding levendig genoeg was, om zig zoo te verplaatsen, dat zij mijn hart gelukkig deedt werken.
Intusschen vind ik een streelend genoegen, in U dit openlijk bewijs mijner dankbaarheid voor alle de blijken uwer broederliefde, aan mij, en ons allen betoond, te kunnen geeven; God vergelde die door eenen milden zegen - weere onvruchtbaarheid en misdragt van uwe akkers, en beloone uwen edelen vlijt met eenen milden voorspoed! smaak tot eenen grijzen ouderdom het zoet des huwelijks, met de vrouwe die gij lief hebt, dat mijn onge- | |
[pagina *2v]
| |
lukkige held maar zoo kort genoot; en keer eens, vrolijker en gelukkiger dan hij, weder, in de armen van uwe vrienden, van uwe moeder, die deezen aandoenlijken stond met traanen van verlangen verbeiden! |
|