kersenboom, ik pluk een knopje en open het: welk een aangename verwondering volgt op de spijt waarmede ik een zo kunstig natuurgewrocht vernietig! Welk een wijsheid, welk een almacht toont het eenvoudig blaadje! Wat zeg ik, eenvoudig? in de bijna onzichtbare deeltjes van deze dicht in elkander gerolde blaadjes die reeds de toekomstige vrucht in zich besluiten, is een samenloop van wonderen.
Kunt gij in de stad, daar u zo vele afleidingen uw tijd ontroven, wel om deze dingen denken, die kleinigheden schijnen in het oog van iemand die er het zacht genoegen niet van kent?
Kunt gij, door de hoge gebouwen bepaald de schoonheid zien, die zelfs de koude, door 't verfijnen van de dampkring, aan de heldere hemel geeft? De lucht vertoont zich dan hoger blauw. De sterren schitteren met verdubbelde gloed. De maan verrijst met vorstelijker majesteit, en verlicht met blijder stralen de doodse wereld, terwijl zij de akeligheid der winternachten vermindert. 't Is waar, men ziet ook andere tonelen. - Dikwijls dreigen dik opeengepakte wolken, waarin regenvlagen of sneeuwbergen hangen, onzekere onweders aan de zuchtende gehuchten. Dan beletten mij kletterende stortregens een voet buiten mijn huis te zetten; zij vormen geheel natuurlijke watervallen, van de hoge berg, langs mijn woning. De zon houdt zich dagen achtereen verborgen; en des avonds zie ik geen sterren. Een onnatuurlijke lauwheid maakt de lucht ongezond. Doch ik kan mij in huis vermaken, en van dit alles heeft de stedeling meer last dan ik. - Ik verlang naar een koele luchtzuiverende wind. Hij steekt op, en ik hoor hem, terwijl gij door de hoge stadsmuren beschut, hem nauw bemerken kunt, - met een aangename ontroering van verre aangonzen. Allengs nadert hij,tot hij met dubbele kracht, al brommende op mijn woning aandruist; het dak doet kraken en het bos zijn val dreigt. - Hier en daar stort een bouwvallige verlaten schaapskooi neder, terwijl een statelijk geloei de gehele streek vervult. Maar kunt gij geloven Eufrozyne! dat het grootse, het ontzettende van dit