| |
| |
| |
LV. Emilia aan Sofia.
Den 10 Nov.
17-
Waarde Sofia!
Ik heb uwe roerende en treurige brieven ontfangen; maar helaas! tot mijne duurzame kwelling, beide
op het zelfde oogenblik. Och, waarom moest een ongelukkig toeval mij uwen eersten brief niet
straks bezorgen? - Ik had, op vleugelen der tederste vriendschap, dag en nacht voordgereisd, dan
had ik mijne onvergetelijke Eufrozyne nog eens omhelsd, van hare stervende lippen eenen
onwaardeerbaren zegen ontfangen; - uit haar verflaauwde oogen de vriendschap nog gelezen, die in
haren boezem stierf, ja - stierf; zij is dood! - Zielgrievend denkbeeld! - zij, die ik het meeste | |
| |
beminde, is niet meer met mij op dezelfde wereld, - is voor altijd de vriendschapsarmen van haare
weenende Emilia ontvlogen! - ontvlogen, zonder dat ik aan haren kloppenden boezem het laatst, het
sprakeloos vaarwel, kon uitstameren!.... Had ik dit gedagt, toen zij vóór weinig maanden, mijn
Landverblijf tot een paradijs maakte? - toen ik met de sterkste ontroering haar den laatsten
afscheidskus op de betraande wangen drukte? - Ach, had ik toen de onheilspellende klopping van
mijn hart aan geen ontijdige zwaargeestigheid toegeschreven! - Had ik onlangs mijn nagtelijken
droom niet verworpen! en mijn Eufrozynes voorgevoel geen mismoedige vrees genoemd, ik had mij
zelve tot dit verlies voorbereid, en haar nog eens voor altijd, vaarwel! gezegd. - Maar vrugtelooze
wensch! zij is toch niet meer, niet meer op de aarde, daar ik haar beween! nooit zal zij op deze
plaats weer met mij wandelen! - Ik kan het naauwlijks gelooven, alles schijnt mij nog een
verschrikkende droom. Hoe akelig is mijn verblijf! alles is met een ondoordringbaar floers
overtrokken; alles spreekt mij van graf en dood. Zij, die ik gehoopt had, dat mij de eenzaamheid
des winters zou verligten, heeft mij voor altijd verlaten; en om haren wil verwekt mij de eenzaamheid
een benaauwd en hartverscheurend gevoel, dat door niets verzagt kan worden. - Waar is de ziel, die
zoo | |
| |
met de mijne overeenstemde, als die van Eufrozyne? Zij vlogen elkander, bij de eerste
ontmoeting, tegen; en bij de laatste (maar helaas onbewust) gevoelden zij den schok der grievendste
scheiding. Op de eerste tijding van haren dood verstomde ik; - mijne oogen zijn roodgeweend, en
nog stort ik dagelijks tedere traanen, bij hare nagedagten; altijd is haar beeld mij voor den geest; -
dan zie ik hare vrolijke, vriendelijke oogen, hare schrandere gelaatstrekken, hare bloeiende
gezondheid, en bevallige jeugd. - Dan verbeelde ik mij haar op het ziekbed, gelaten, onder pijn en
smerte, dan zie ik haar met de doodstrekken op het blaauwe aangezigt, den laatsten snik geven, dan
haar met de trekken van een rustige tevreedenheid, op het verbleekt gelaat, in de zwarte doodkist
liggen. - Dan eens verbeelde ik mij, hoe het verderf dat schoon, bevallig gelaat verwoesten zal, - ik
zie haar geraamte met asch bekleed, en mijne vriendschap lijdt namenlooze smerten: mijne tranen
vloeien; en ik noem de tranen weldadig, die het benaauwde hart verlichten. Ik heb haar zien
nederzinken in het graf, en den troost gevoeld, dat deze dierbare asch bij mij de stille rust vond, daar
ons stof zig eens vermengen zal. Ik zal een witte roozenstruik, het zinnebeeld der schoone onschuld,
op haar graf planten, elk geurig roosje, dat voor mijn boezem verwelkt, | |
| |
zal mij de
uitmuntende deugd van mijne Eufrozyne, mij te vroeg onttogen, herinneren. Dikwils zal ik bij haar
graf nederzitten, peinzen op haar leven, en op haar zalige verwisseling, - en met haar schim
verkeeren. - Mogelijk zal haar geest, om de afgelegde hut komen waren, en mij stillen troost
influisteren. Met huiverenden wellust zal ik op den zerk zitten; die haar dekt, en den dag blijmoedig
tegen zien, die onze asch, en onzen geest hereenigen zal.
Zij is toch zalig! ô! Wanneer ik dit als eene ware vriendin indenk, die altijd haar geluk begeerd heeft,
dan voel ik sterkte om mijn gemis te dragen. Laat ons dit gelooven, lieve Sofia! Eufrozyne heeft onze
vriendschap niet meer noodig tot haar geluk; doch zij zal ook in haar geluk ons nimmer vergeten. In
den schoonsten bloei der jaren verliet zij de wereld, maar deed eene goede wisseling; want zij is
daar, waar alle hare begeertens in een eeuwig genot van onbesefbaar geluk verdwijnen. Laat ons
haar geloof en deugden zoeken na te volgen, om eenmaal in haar heil te deelen. - Hoe wierd ik
geroerd bij 't gezigt der lieve gedachtenis van haar, die ik nooit vergeeten kan! - Hebt gij het doosje
niet geopend, Sofia? - ik vond een ring daar in, met een rozenknopje, dat op zijn steel geknakt is,
van haar eigen hair opgelegd, - met dit opschrift: | |
| |
‘c'est mon image,’ - Op het
papier, daar het ingewikkeld was, stond geschreven: - ‘Mijn hart voorspelde mij een vroegen
dood, toen schikte ik dit afbeeldzel daar van, ter gedachtenis voor de tederste vriendin. Zie dit aan,
en wijd mij nog een gevoelvolle traan, ook dan, als de tijd reeds mijne gedachtenis, met mijn stof, bij
de wereld doet verdwijnen.’
Dit allerdierbaarst geschenk zal ik altijd dragen aan dezelfde hand, die zij, vol vriendschappelijke
trouw bij den laatsten afscheidskus drukte, en met een lang ingehouden traan besproeide.
En gij, waarde Sofia! zijt mij dierbaar, als de lieveling van mijne Eufrozyne. - Ik heb u, door de
droevigste gebeurtenis leeren kennen, als het gevoeligst meisje. Geef mij uwe vriendschap. Onze
zalige vriendin heeft u aan mij aanbevolen: gij zultze geen gevoelig hart weigeren, schoon het de
beelden van twee dierbare afgestorvene bewaart. - Opregten dank voor uw liefdezorg voor de lieve
overleedene! zij was het dubbel waardig - ja alles waardig wat de vriendschap schenken kan.
Kom wanneer gij wilt, bij mij op mijn landgoed, druk met mij de voetstappen van Eufrozyne. Laat
de boomen en beekjes nog haren naam en deugden uit onzen mond hooren; tot dat
vriendschappelijke tranen onze lippen sluiten! - Een klein prieeltje daar zij het | |
| |
liefste zat, zal
ik alleen aan hare nagedagtenis wijden - dat zal, als het voorjaar de schaduwen verdikt, het
heiligdom wezen, dat haar dierbaar afbeeldzel en den laatsten brief bewaren zal. - Daar zal elk
lispelend blaadje mij van haar spreken, daar zal het kwijnend maanlicht mijn peinslust en mijne
tederheid voeden. - Ik zal de kortheid des levens, - de ijdelheid zijner genoegens, het geluk der
Godvrugt, en het heil onzer vriendschap met weemoedige tranen herdenken, en gij met mij. Wij
zullen de aarde zegenen, daar zij rustte; en bloemen op haar graf strooien. Schooner dan alle
bloemen, is mij de mosch die er nu rondom groeit.
Vaarwel, Sofia, als gij uwe Eufrozyne beweent, denk dan ook aan haar, die zij alles was, de
ongelukkige
Emilia.
EINDE.
|
|