‘leer van mij jong en wel sterven. Geloof toch dat de wereld geene vreugde heeft, die
ons in het doodsuur vertroosten kan.’
Dikwils vroeg zij: Is er nog geen brief van Emilia! Toen ik haar eindelijk uwen te rug gehouden,
laatsten brief voorlas, wierd zij zeer geroerd. Edele vriendin! riep zij uit; en bij uwe aftekening van de
bestendigheid der vriendschap, zeide zij: onze ondervinding zal nu ras deze waarheid bevestigen.
Och! hoe zult gij dan te moede zijn, mijne Emilia? - Hier weende zij, drukte mijne hand en voegde er
bij; ‘O lieve Sofia, vorm uwe jeugdige ziel naar het beeld van mijne vriendin, en zoek hare
vriendschap; - de mijne kan haar op het levenspad geen troost meer geven, ik sterf. Dit haar silhouet
droeg ik op mijn hart; mijn gevoelloos stof kan daar uit geen vreugde meer scheppen; neem het, als
mijn laatste adem voorbij is, er af, en laat deze gedachtenis u waardig zijn.’ - (dit heb ik, toen het
nog vogtig was, van Eufrozynes doodzweet, op mijn boezem gehangen, en zal er u beide, zoo lang
ik leef, aan gedenken.)
Na het lezen van uwen brief, zweeg zij een langen tijd stil; het scheen of zij sliep; ontwakende vroeg
zij: Is Emilia nog niet hier? op ons neen, begeerde zij pen en inkt om u te schrijven: ons ontraden,
mijne aanbieding om het