Gezangen der liefde
(1794)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij
[pagina 143]
| |
[pagina 144]
| |
't Is deeze blijde dag waar naar de liefde haakte,
En toch ben ik niet blij':
'k Voel in mijn peinzend oog, een' traan van weemoed drijven,
Mijn dierbaare! aan uw zij!
't Is toch geen naberouw dat spreekt in deeze traanen;
Neen edle, lieve man!
'k Gevoel al mijn geluk, nu ik, voor altijd de uwe,
Voor u maar leeven kan.
Uw vreugde en uw geluk geduurig aantekweeken,
Te weenen om uw pijn,
Te lagchen in uw vreugd, zal steeds mijn trouwe pooging,
Mijn grootste wellust zijn.
En gij, ik weet het, gij zult mij ook alles weezen,
Uw reine, trouwe min,
Uw zachte ziel belooft een huislijk stil genoegen,
Aan uwe lotvriendin.
Geen droesheid doet mij thans zoo stil, zoo somber peinzen;
't Is ernst, 't is tederheid;
't Is diep gevoel van all' des levens wisselingen,
Dat zorgend in mij schreit.
| |
[pagina 145]
| |
Ik dank Gods goedheid, ja, dat zij deez' dag liet komen;
Ik neem u als een pand
Van zijne gunst, als 't grootst geschenk, dat hij kan geeven,
Recht dankbaar uit zijn hand.
Maar ach, geliefde! - ligt noemt gij die vrees ontijdig;
Zij knaagt toch aan mijn hart -
Misschien word ons de trouw, die wij zoo vrolijk sloten,
Weldra een bron van smart!
Men ziet op Aard zoo schaars gelukkige echtgenooten;
Daar waare liefde knoopt,
Vernielt de norsche dood zoo rasch die zachte banden;
Vernietigt daar men hoopt.
Zoo eens.... Doch neen, ik zwijg; gewoonheid aan de rampen
Benevelt mijn genot;
Maar 't is toch dwaas, ons heil door naare vrees te stooren;
't Is in de hand van God.
Hij schonk ons aan elkaêr; hij telde reeds de dagen
Van ons geluk; Hij houdt
Den besten zegen veil, voor 't hart dat op zijn goedheid
Recht kinderlijk vertrouwt.
| |
[pagina 146]
| |
Wij knielen zamen neêr voor u, ô goede Vader!
ô Dat uw liefde ons blijk'!
Zij maakt alleen ons meer dan allen aardschen zegen,
In waar genoegen rijk.
Bewaar ons leven! maak dat nutrig voor elkander!
Voed onze liefde en vreugd
Door godsdienst; geef vooral ons in elkaêr een voorbeeld
Van onbemerkte deugd.
Doe ons steeds welgemoed ons wandelpad betreden;
Niet slechts bij zonneschijn.
Maar dan, als 't onweèr loeit, als woeste stormen huilen,
Ook wèl te vreden zijn:
Wij smeeken om geen ruim genot van aardsche schatten,
Maar zoo veel levensgoed
Als uwe wijsheid best voor ons geluk zal keuren,
En dan een ruim gemoed:
Dat nooit die bange zorg, die 't huwlijks-heil zou stooren,
Ons knage- aan 't angstig hart!
Geef ons, bij 't sober deel, dat edle vergenoegen,
Dat overvloed zelfs tart.
| |
[pagina 147]
| |
Ei! leer ons, door 't geloof, in all' de wisselingen
Van ons toekomstig lot,
Ons wijs gedragen, en door voor- en tegen-spoeden
Gerust te zijn in God.
Laat ons door alles, wat uw hand ons doet ontmoeten,
Meer rijpen voor 't geluk,
Dat waare liefde wacht in gindsche beter wereld,
Verlost van alle druk.
Schenk, na beproefde trouw, wanneer de traage grijsheid
Des levens last vergroot,
Ons in elkaêr een staf, een troost, een trouwe hulpe,
Een blijde lotgenoot.
't Herdenken van het heil der jaaren onzer liefde
Zij, in den avondstond
Des levens, nieuw genot! en geef ons bij het scheiden
Een danklied in den mond!
En dan, als een van ons, tot aan de grens des levens
Den ander' brengen zal,
Wanneer een kusch, een blik, het laatste spraakloos afscheid
Zal zijn in 't jammerdal,
| |
[pagina 148]
| |
ô Vader! stort dan troost, die vloeit uit Jesus sterven
In beider bloedend hart!
Verzacht, door blijde hoop op een onsterflijk weêrzien,
Dan onze diepe smart.
|
|