Gezangen der liefde(1794)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] Aan mijnen overdorp. Ik weet hoe smachtend gij verlangt Om hier eens met mij rond te dwaalen; En bij uw teedre hartvriendin, Weer adem van uw werk te haalen: 'k Weet dat u 't boschrijk Gelderland Veel eer dan ik, het hart kon binden, En gij toch ook in 't aakligst oord Bij mij uw aardsch geluk zoudt vinden. 'k Weet dat alleen uw pligt en werk, Zoo lang U aan uw dorp kan boejen; 'k Wil daarom door geen lokkend lied Uw lastige onrust meer doen groejen. [pagina 73] [p. 73] 'k Zou anders, met een volle ziel, Het rijke schoon der streek u maalen, Waar 'k dag aan dag, met u in 't hart, Bij wisling van tooneel loop dwaalen 'k Zou u op Beekhuize en Biljoen, Bij toverende plekjens brengen; Waar gij zoo schoon, de kunst en smaak, Zich met Natuur zoudt zien vermengen. 'k Zou op den Kei- en Ossenberg, Het heerlijkst ver- gezicht u weizen; Uw oog zou daar, met éénen blik, Door 'k weet niet hoe veel mijlen reizen. 'k Zou rusten op een vruchtbre streek, Vol weiden, vee, en golvend koren, Doorkronkeld van den schoonen Rhijn, Op dorpjens met hun kleinen toren. Een hangend bosch zou hier en ginds, Door zwaar en mollig groen u streelen; Met hutjens in zijn schaduw, zou Uw wenschende verbeelding speelen. [pagina 74] [p. 74] Of 'k bragt u op den vlakken grond, In stille, schoon beplante dalen; 'k Zou uw genot in kleiner kring, Maar bij geen armer bron bepalen; Gij vond de stille kalmte daar, Zoudt leed en zorgen ras vergeeten; En, bij 't geruis van bron en beek, Alleen van vergenoeging weeten. Hier hield gewis een statig bosch, U in zijn schoonen nacht verscholen; Ginds bleeft ge in 't jong veelkleurig groen Op lieve kronkelpaadjens doolen. Hier zou een kleine mosse hut, En ginds een bank van frissche zooden, U, bij der nachtegaalen lied, Tot zacht genot en ruste nooden. 'k Zou in 't vermaarde Rozendaal Met u door donkre wouden dwaalen; Of, waart ge op rijke kunst verliefd, Op prachtig grotwerk u onthaalen. [pagina 75] [p. 75] Gij zoudt hier trotschen val bij val, Ook springende fonteinen vinden, Bij al het schoon, waar overvloed Een zoon der weelde door kan binden; Gij zoudt door mijn tafreel gelokt, In 't schoone Noordwijk kwijnend zuchten, En rasch, op vleuglen van de min, Naar mijn zoo lief Retraite vluchten: Nu goed; de tijd snelt zachtjes aan; Het kan, het zal niet lang meer duuren, Of gij hebt mij, ik heb u weêr, Mijn dierbaare! ach! ik tel haast de uuren. Vorige Volgende