Van het een
(1992)–Hugo Pos– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
[pagina 84]
| |
‘Who hasn't a brother under one form or another who follows him like a shadow, an antithesis, the partner in an eternal dialogue?’ | |
[pagina 85]
| |
Twee maanden nadat Stanley door het Hof van Justitie wegens moord ter dood was veroordeeld werd hij in het Militair Hospitaal van de hoofdstad opgenomen. De geheimzinnige ziekte waaraan hij leed, verergerde in korte tijd zo snel, dat voor zijn leven moest worden gevreesd. De patiënt had hoge koorts en lag urenlang te ijlen. Omdat hij tot het laatst toe was blijven ontkennen dat hij iets met de moord te maken had, drukte de Officier van Justitie de beambte van politie, die hem tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis moest bewaken, op het hart om vooral goed op te letten of hij misschien in die ijlende toestand iets zou loslaten wat hij tot dan toe had verzwegen. Waarom de Officier tot die ongewone stap overging, blijft in het duister, wel ligt het vermoeden voor de hand dat hij uit de mond van Stanley een bevestiging wilde krijgen van de toedracht, zoals hij die in zijn requisitoir voor het Hof vol overtuiging had geschetst. Daar getuigen ontbraken of zich aan opsporing hadden weten te onttrekken, moest de Officier het in deze zaak hebben van wat de Angelsaksen ‘circumstantial evidence’ noemen, een aantal aanwijzingen en vermoedens die op zichzelf niet doorslaggevend zijn, maar samengevoegd voldoende bewijs opleveren om tot een duidelijke conclusie te geraken. Het is niet uitgesloten dat de Officier op deze ongebruikelijke en door geen wetboek gestaafde manier achter de namen van eventuele mededaders of medeplichtigen hoopte te komen. Dat hij daarbij het risico liep precies het tegendeel te horen te krijgen van wat hij graag zou willen horen, moet hij op de koop toe hebben genomen. Het dossier van de strafzaak was na de uitspraak van het | |
[pagina 86]
| |
Hof gesloten en opgelegd. Het is uitgesloten dat daarin de verklaringen van de bij het ziekbed van Stanley dienstdoende agenten zijn opgenomen. De Officier zal zich wel tweemaal hebben bedacht voordat hij een buiten de wil en voorkennis van Stanley afgelegde verklaring in een ambtsedig procesverbaal zou laten vastleggen. Uit het feit dat er geen nader onderzoek is gelast en er geen herziening van het vonnis werd gevraagd, kan gevoeglijk worden aangenomen dat de door de beambten opgevangen flarden van de ijlende zieke geen nieuwe feiten aan het licht hebben gebracht. Van de dokter die Stanley in het hospitaal heeft behandeld, ben ik te weten gekomen dat de Officier hem en het verplegend personeel met klem op het hart had gedrukt om bijzondere aandacht aan Stanley te besteden en hem, ongeacht het gegeven dat zijn levenseinder al in zicht was, geen behandeling te onthouden die tot zijn volledig herstel zou kunnen bijdragen. De inzet en toewijding van dokter en verplegend personeel hadden succes, de ziekte was binnen een week of zes bedwongen en de patiënt herstelde voorspoedig. Al gauw brak toen het moment aan dat hij, in afwachting van de voltrekking van het vonnis, naar de gevangenis kon worden overgebracht. Inmiddels had zijn advocaat ook niet stilgezeten. Het door hem ingediende gratieverzoek, voornamelijk steunend op het in strafrechtelijke zin weinig schokkende verleden van Stanley en hem tekenend als een eenling die door zijn afwijzend en onvoorspelbaar gedrag wel vaker nodeloze argwaan had opgewekt, had niet het beoogde gevolg. De Officier en de rechters hadden aan de President van de rechtbank het eensluidend advies uitgebracht | |
[pagina 87]
| |
dat er geen termen aanwezig waren om hem gratie te verlenen. De veiligheid in het binnenland stond op het spel. Justitia autem in silvis, tot zelfs in het oerwoud. Het slachtoffer was een al jaren diep in het binnenland gevestigde winkelier, die de verspreid wonende boslandbevolking van het hoognodige, zoals patentmedicijnen, kruit, tabak en drank voorzag. Het in de hoofdstad zetelende bestuur, dat nauwelijks enig gezag in het binnenland uitoefende, beschouwde hem als een vooruitgeschoven post, die, als het zo te pas kwam, aan de autoriteiten inlichtingen doorgaf. Dit aan het oog van de boslandbewoners onttrokken systeem, waardoor in de loop der tijd menige duistere zaak opgehelderd kon worden, werkte perfect, totdat...
Stanley had de hele middag in de winkel samen met de winkelier rum zitten drinken, zonder tegen het vallen van de avond aanstalten te maken om op te stappen. Toen de winkelier zoals hij gewoon was, de deur ging grendelen, had Stanley de onder de toonbank verscholen bijl gepakt en hem van achteren met een forse zwaai de schedel ingeslagen. Dat het motief voor de moord niet boven water was gekomen - er werden geen geld of goederen uit de winkel vermist - maakte de moord wel raadselachtig maar daarom niet minder laaghartig. Gratie - dat lag voor de hand - zat er niet in. Het nog uit de koloniale tijd stammend gebruik van een galgemaal op de dag voor de executie werd door de aan tradities arme jonge republiek in ere gehouden. Toen de directeur van de gevangenis Stanley van deze eerbiedwaardige usance op de hoogte bracht, uitte hij, na eerst | |
[pagina 88]
| |
om een uur bedenktijd te hebben verzocht, de wens dat zijn moeder zijn lievelingskostje voor hem zou komen bereiden. Die op zichzelf niet buitensporige wens had nogal wat voeten in de aarde, aangezien de moeder in een ver buiten de hoofdstad gelegen gehucht woonde. Desondanks had de Officier, voor wie een dag meer of minder er niet op aankwam, er geen bezwaar tegen dat de wens werd ingewilligd. Van een leien dakje is dat evenwel niet gegaan. Een agent, die naar het dorp was gestuurd om de moeder op te halen, keerde bijna onverrichterzake terug. De moeder bleek een verwarde oude vrouw te zijn, die geen notie had van wat er met haar zoon aan de hand was en die bleef zeuren dat hij, als hij net als vroeger eens lekker wilde eten, háár maar moest komen opzoeken. Heel wat overredingskracht was nodig eer zij zich liet overhalen om mee te gaan, maar voor ze goed en wel klaar was voor de reis - ze moest haar kleren wassen en strijken en het bij elkaar zoeken van de voor de maaltijd benodigde kruiden, knollen en blaren nam aardig wat tijd in beslag - verstreken er een paar dagen. Na een lange, vermoeiende rit kwamen zij en haar begeleider uitgeput in de stad aan. Toch moest er eerst nog bij de markt halt worden gehouden om allerlei aanvullende inkopen te doen. Na al deze vertragingen en onderbrekingen was eindelijk het moment aangebroken dat ze de poort naar de gevangenis - een aan de rivier gelegen oud, uit de tijd van de Compagnie stammend fort - binnenging. Het is zeer de vraag of ze doorhad wat de huidige bestemming van het gebouw was. Het moet op haar zijn overgekomen als een vreemdsoortig logement, waar in | |
[pagina 89]
| |
grote potten, pannen en ketels voor tientallen onzichtbare personen tegelijk werd gekookt. Vast staat dat zij een hele ochtend onder het toeziend oog van twee koks in de keuken bezig is geweest met het bereiden van een vissoep, waarin allerlei ingrediënten waren verwerkt. Eenmaal in de keuken leek het wel of het besluiteloze, onwennige van haar gedrag van haar was afgevallen. De kop van een koebi (vis), een madame janet-peper, blokjes gesneden pompoen en twee schildpadeieren waren de voornaamste ingrediënten van het feestmaal dat ze voor haar zoon aan het bereiden was. Toen de soep na eindeloos roeren, proeven en toevoegen klaar was, heeft een cipier de pot en de borden naar de cel van Stanley gebracht. Moeder en zoon hebben er smakelijk van gegeten en Stanley heeft zijn moeder verzekerd dat de koks van zijn hotel niet aan haar konden tippen. ‘Ze weten niet eens het verschil tussen een koebi en een anjoemarra.’ Nou, dan wist ze genoeg. Ze kon maar niet begrijpen hoe haar zoon het in zijn hoofd haalde om in zo'n benauwde kamer te blijven wonen, zonder een vrouw die voor hem kookte. Stanley stelde zijn moeder gerust. Als hij klaar was met wat hij nu om handen had, was hij van plan naar zijn dorp terug te keren en op zijn gemak naar een vrouw uit te kijken. De moeder kende een mooie plek even buiten het dorp om een huis te bouwen. Nakomelingen, ja, die wilde ze graag hebben. Ze was al oud, hij moest niet te lang meer wachten. Na het eten kwam de cipier haar waarschuwen dat de bus op haar wachtte voor de terugreis. Stanley heeft zijn moeder omhelsd, heeft haar beloofd dat hij goed op zichzelf zou passen en is, om nog wat na te genieten van de heerlijke | |
[pagina 90]
| |
maaltijd en de opgeroepen toekomstdromen, languit op zijn brits gaan liggen. wordt vervolgd In de vooravond, toen een ongenode priester Stanley kwam bezoeken om te trachten hem nog voor het te laat was met zijn schepper te verzoenen, trof hij deze dood in de cel aan. Kort daarop kwam het bericht binnen dat de moeder diezelfde middag in de bus op weg naar haar dorp was overleden. De Officier gelastte autopsie en in beider magen werden door de patholoog-anatoom sporen van eenzelfde langzaam werkend vergif aangetroffen. Aangezien deze geruchtmakende reeks van gebeurtenissen de gemoederen in het land bleef bezighouden, liet de Officier in een speciaal perscommuniqué bekendmaken dat bij het onderzoek vast was komen te staan dat de moeder het vergif in het eten had gedaan. Om bij voorbaat alle kritiek in de kiem te smoren vermeldde hij dat de moeder weliswaar voor gestoord doorging, maar dat zonneklaar was gebleken dat zij tijdens het voorbereiden van haar daad in een zogenaamd lucidum intervallum verkeerde. Hij voegde daaraan toe dat zo'n heldere fase niet per definitie van korte duur was, integendeel, recent wetenschappelijk onderzoek had uitgewezen dat die zich over langere tijd kon uitstrekken. Ze zou van het begin af aan begrepen hebben wat haar zoon te wachten stond en toen het plan hebben opgevat om hem op deze manier voor de schande te behoeden. Met de dood van de moeder was de zaak voor de justitie afgedaan. Aan het slot van het communiqué deelde de Officier | |
[pagina 91]
| |
nog mee dat, vanwege het misbruik dat van het galgemaal-prerogatief was gemaakt, de overheid had besloten om dit toch al niet meer bij de moderne tijd passende gebruik af te schaffen.
Het zal niemand verbazen dat de mensen het hunne dachten van de verklaring van de Officier en een andere uitleg aan het voorgevallene zijn gaan geven. Intervallum of geen intervallum - dat de Officier er potjeslatijn met de haren bij had gesleept was al voldoende reden tot achterdocht - het wilde er bij hen niet in dat de achterlijke moeder haar zoon zou hebben vergiftigd. Maar als zij de dader niet was, wie dan wel? Bovennatuurlijke krachten konden niet worden uitgesloten, het verijdelen van een door de aardse rechter opgelegde straf moest, zou je zo zeggen, een kolfje naar de hand van een plaagzieke geest zijn geweest die de heren Officier en Rechters in hun hemd wilde laten staan. Toch gingen ditmaal de gedachten in een andere, meer concrete, aanwijsbare richting. Het was de mensen niet ontgaan dat er tijdens de langdurige opname in het Militair Hospitaal overdreven veel aandacht aan Stanley was besteed en het kon er bij de meesten niet in dat deze zachtzinnige benadering alleen maar op humanitaire gronden berustte. De in de steden en de kuststreek geconcentreerde bevolking koesterde een diep ontzag voor de enkelingen uit hun midden, die eenzaam en zonder vrees in het binnenland allerlei echte en denkbeeldige gevaren trotseerden. De stille, onuitgesproken bewondering voor dit soort pioniers maakte de verontwaardiging over de moord op de winkelier algemeen. Het griefde de mensen, het kwetste hen in hun | |
[pagina 92]
| |
rechtsgevoel dat de moordenaar, na tot de strop te zijn veroordeeld, plotseling zonder aanwijsbare reden met zijden handschoenen werd aangepakt. Het was alsof de Officier bezig was het met instemming begroete vonnis te ontkrachten, het te ontdoen van het opwindende, het zinnenprikkelende, dat aan de doodstraf eigen is. De wrevel dat hen iets waar ze recht op meenden te hebben werd onthouden, ging uit naar de Officier, die achter de schermen de touwtjes van alles in handen had. En dat terwijl juist hij de man was geweest die onmiddellijk na het bekend worden van de moord publiekelijk had verklaard niet te zullen rusten voordat hij de moordenaar te pakken had om hem zijn gerechte straf te laten ondergaan. Allerlei veronderstellingen, de ene nog onzinniger dan de andere, begonnen de ronde te doen. Tot een van de politiebeambten, die aan het ziekbed van Stanley de wacht had gehouden, zich in een dronken bui liet ontvallen dat hij Stanley bij een van diens koortsaanvallen een vreemd woord had horen uitschreeuwen. Van de roezemoezige geluiden die uit zijn keel opstegen en waar geen touw aan was vast te knopen, kwam één woord er verstaanbaar uit: Anisio. Het kon haast niet anders, zo concludeerde men, of deze Anisio - dat het de naam van een persoon en niet van een of ander levenloos voorwerp of een willekeurige plaatsnaam was, nam men voetstoots aan - was de werkelijke moordenaar. Stanley's ontkenningen, die door de Officier als een samenweefsel van verdichtsels waren afgedaan, kwamen nu in een ander licht te staan. Zijn tegenover de politie afgelegde verklaring dat hij tegen zes uur in de middag naar de winkel was gegaan om wat reservebatterijen voor zijn zaklantaarn te kopen en | |
[pagina 93]
| |
daar toen in het in zijn bloed badende lichaam van de winkelier had aangetroffen, was inderdaad weinig aannemelijk. ‘De smeerboel was niet om aan te zien,’ had hij verklaard, ‘zo kon ik hem niet laten liggen.’ Er woonde niemand in de buurt, de naaste politiepost was een paar uren varen benedenwaarts. ‘Ik heb zijn gezicht gewassen, zijn ogen gesloten.’ Dat de op zijn hemd aangetroffen bloedresten van de winkelier afkomstig waren, zoals het gerechtelijk laboratorium met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid had aangetoond, was volgens hem niet meer dan logisch. Voor het bezwarende feit dat hij een blad uit het kasboek van de winkelier, waarin stond aangetekend dat hij hem nog achttien gulden en vijfendertig cent schuldig was, in een van zijn zakken had opgeborgen, kon hij geen andere verklaring bedenken dan: ‘Schulz was toch al dood.’ De winkelier, die in het bosland bekend stond als ‘Schulz’ - de naam van een om zijn buikriemfilosofie gehate voormalige president-directeur van de Nationale Bank - had die naam verkregen aangezien hij in deze verlaten streek als bankier fungeerde. Houtkappers, vrachtvaarders, gouddelvers, rubbertappers, er was er bijna niet een die niet bij hem in het krijt stond. De verwijdering van de bladen waarop al deze vorderingen waren aangetekend gaf duidelijk aan in welke richting de vermoedelijke dader moest worden gezocht. Toen dan ook een van de bladen op Stanley werd aangetroffen was de Officier zeker van zijn zaak. Dit, gevoegd bij zijn vingerafdrukken op de steel van de bijl, gaf de doorslag. De dader was gepakt, de moordzaak opgelost. Wat kon Stanley's advocaat daartegen aanvoeren? Hij | |
[pagina 94]
| |
heeft gepoogd Stanley's warrige lezing van wat er die avond was gebeurd in een zo helder mogelijk betoog samen te vatten op de terechtzitting. Het kan hem niet worden verweten dat zijn enkel op de verklaringen van zijn cliënt (die ik in de volgende aflevering van het feuilleton zal weergeven) steunend pleidooi het moest afleggen tegen het door harde feiten gestaafde requisitoir van de Officier. wordt vervolgd Aan de tafel in het kamertje vlak achter de winkel zat een hem onbekende man. Een halflege fles rum stond op tafel. De man keek niet op toen Stanley, nog helemaal beduusd van wat hij zojuist had gezien, binnenkwam, wees met zijn rechterhand naar een lege stoel en reikte hem stilzwijgend een glas aan. Stanley stond op het punt hem duizend en één vragen te stellen, maar het strakke gezicht van de man wees erop dat hij niet van zins was te praten. Stanley dronk zijn glas leeg, waarna de man hem nog eens inschonk. Daarna stond de man op, ging de winkel binnen en keerde terug met de bijl. Zonder iets te zeggen legde hij de steel van het moordwapen in Stanley's handen en knielde met zijn hoofd voorovergebogen voor Stanley neer. Minuten gingen voorbij. Toen de man merkte dat Stanley te zeer van streek was om te begrijpen wat er van hem werd verlangd, veranderde zijn houding. Hij stond op, ging recht voor Stanley staan en begon tegen hem te praten. Hij sprak langzaam, herhaalde dezelfde woorden keer op keer, telkens op een andere toonhoogte. Stanley had het gevoel dat als hij maar goed | |
[pagina 95]
| |
luisterde en alles in zich opnam wat de man tegen hem zei, hij dan de weg zou kunnen vinden uit de doolhof waarin hij was terechtgekomen. Het kwam hem voor dat hij niet eens meer bij machte was om de vragen te formuleren, die hij bij het binnenkomen van het kamertje aan de vreemde had willen stellen. Daarom liet hij de constante stroom van woorden gewillig op zich afkomen. Hoelang dit heeft geduurd wist hij later niet meer. Hij voelde zich opgenomen in, omsloten door een web van onzekerheden, waar hij niets van begreep, waar hij part noch deel aan had en waarvan hij, of hij het wilde of niet, toch het middelpunt ging vormen. Hij voelde dat hij de macht over zichzelf begon te verliezen, de bijl viel uit zijn handen op de grond, de vrees en de schrik die hem hadden bevangen gleden van hem af, hij viel met zijn ogen dicht in een diepe, rustgevende slaap. In zijn slaap hoorde hij de stem van de man, hij hoorde geen afzonderlijke woorden en zinnen meer, alleen maar de stem, die geleidelijk zwakker en zwakker werd. Hij had de indruk dat de man hem iets wilde zeggen, inprenten, iets dat niet verloren mocht gaan, dat in hem moest binnendringen. Toen Stanley uit de trance ontwaakte, was de man verdwenen. In de schemertoestand waarin hij verkeerde, probeerde hij de beelden weer voor ogen te halen die zich daarnet nog aan hem hadden voorgedaan. Tevergeefs. Het enige dat hem uiterst vaag was bijgebleven, was een naam, de naam waarmee de man zich had bekend gemaakt. Hij begreep dat hij die naam moest onthouden, dat hij die naam net als een hondje aan een leiband moest vastleggen, maar in de toestand waarin hij verkeerde was hij niet bij machte om dat wat hij wilde ook ten uitvoer te | |
[pagina 96]
| |
brengen. Eerst toen hij klaar wakker was, ervoer hij tot zijn schrik dat hij de naam die hem zojuist nog op de lippen lag, de naam die zijn enige stelligheid was, zijn enig bewijs van wat hem was overkomen, de draad waar misschien zijn leven van afhing, hem was ontglipt. Het hondje had zich weten los te rukken en was God weet waarheen uit het zicht verdwenen. Het was al diep in de nacht toen hij eindelijk van zijn stoel opstond. De petroleumlamp was intussen uitgebrand. Bij het licht van zijn zaklantaarn ging hij de winkel binnen. Het levenloze lichaam van de winkelier boezemde hem geen vrees meer in. Het verbaasde hem zelfs dat hij in de onmiddellijke nabijheid van een dode zich zo ontspannen kon voelen. Hij bukte zich om een paar verspreid op de grond liggende bladen op te rapen en zag toen dat het de bladen uit het kasboek waren. Een van deze bladen bevatte zijn naam. Hij stopte het in zijn zak, verliet de winkel, stapte in zijn korjaal, zette de buitenboordmotor aan en voer terug naar zijn hoger gelegen kamp. De politie waarschuwen deed hij niet. Hoe zou hij de politie verslag kunnen doen van wat hij had meegemaakt terwijl hijzelf niet in staat was de kluwen van werkelijkheid en onwerkelijkheid te ontwarren.
Vanaf het moment dat Anisio's naam was gevallen, stond het voor de mensen vast dat hier sprake moest zijn van een gerechtelijke dwaling, die de Officier, met alle middelen waarover hij kon beschikken, wilde verbloemen. De liefderijke behandeling die Stanley in het hospitaal ten deel was gevallen, was niet anders dan een rookgordijn waarachter zijn sinistere opzet verscholen ging. In plaats van | |
[pagina 97]
| |
met man en macht op zoek te gaan naar deze Anisio, de grenzen af te grendelen, Interpol in te schakelen en een hoge beloning uit te loven, had de Officier een plan uitgedacht om de voltrekking van het vonnis los te koppelen van zijn persoon. Indien onverhoopt deze Anisio later toch nog mocht worden gevonden, dan zou hem niet het verwijt kunnen treffen dat hij een onschuldige tegen beter weten in had laten ophangen. Wat was er mooier dan de schuld aan Stanley's dood op diens bloedeigen moeder te kunnen afwentelen? Voor een machtig man als de Officier moet het een koud kunstje zijn geweest om ervoor te zorgen dat het gif in de pot, waarin Stanley's laatste middagmaal werd bereid, terechtkwam. Men ging zelfs zo ver te suggereren dat het idee van de door de moeder klaar te maken maaltijd niet van Stanley zelf, maar uit de koker van de Officier afkomstig was. Nu hem eenmaal deze dubieuze rol was toebedeeld, werd hij in de ogen van de mensen de belichaming van een legendarische medicijnman, een janusfiguur, een die alles kon, tot alles in staat was, wreed en zachtaardig, mild en geslepen, al naar gelang het in zijn kraam te pas kwam. Vreemd genoeg verschafte dit schrikwekkende aureool hem bij de bevolking juist een niet gering aanzien. Men herinnerde zich weer dat zijn naam al eerder was gevallen als een potentiële kandidaat voor het presidentschap. Dat berustte in de eerste plaats op de faam die hij zich had verworven als een voor niets en niemand terugdeinzende vervolgingsambtenaar, die er prat op ging dat de sterke arm van Justitie tot diep in het binnenland reikte. ‘De wet van de jungle is verleden tijd,’ waren zijn gloedvolle woorden die tot een slagzin waren uitgeroeid. Zo kwam het dat | |
[pagina 98]
| |
de door de vakbonden en de kerk gesteunde gerechtigheidspartij in hem de juiste persoon zag die haar hooggestemde naam en idealen uitdroeg en waar kon maken. Toch moet men hem in den beginne niet een aantrekkelijke kandidaat hebben gevonden. Als vrijgezel, zonder fotogenieke Evita die naast hem stond om glans te verlenen aan het te ronde gezicht met de geniepige oogjes en de vale, ongezonde gelaatskleur, was hij niet bepaald een politicus die tijdens de verkiezingscampagne schijnbaar ongedwongen op de markt rondloopt, kinderen op zijn armen tilt, argeloze voorbijgangers aanspreekt en de hand schudt. Zijn politieke tegenstanders, ondanks naarstig delven in zijn verleden niet in staat hem van corruptie te betichten, maakten hem uit voor een streber. Het mocht wat. Hij kwam er openlijk voor uit dat hij naar macht streefde om aan het bederf in het land, dat om zich heen greep en de ziel van de mensen dreigde aan te vreten, een einde te maken. Koel en berekenend voerde hij zijn campagne, fouten maakte hij nauwelijks en als hij ze al maakte, zorgde hij ervoor om de naweeën ervan zo rigoureus schoon te wassen, dat zelfs het oprakelen van de gemaakte fouten ongeloofwaardig overkwam. Wat hij aan charisma te kort kwam, werd meer dan genoeg gecompenseerd door de zelfverzekerde manier waarop hij het volk het volle vertrouwen wist in te boezemen. Geen wonder dat de mensen liever hem volgden dan geloof te hechten aan de op zeepbellen gelijkende beloften van de geroutineerde politici. De presidentsverkiezing, negen maanden na de moord op de winkelier, leverde dan ook het verwachte succes voor hem op: hij werd met een ruime meerderheid van | |
[pagina 99]
| |
stemmen gekozen. Staande op het bordes van het presidentiële paleis beloofde hij de grondwet te zullen eerbiedigen en een eind te maken aan de leegroof van de bodemschatten en kondigde hij met onmiddellijke ingang een royale gratieverlening aan. Ik zie hem daar nog staan, in een smetteloos wit pak met een blauwe sjerp waarop een stervormige ridderorde gehecht was en een zwarte orchidee in het knoopsgat van zijn revers. Telkens wanneer hij beide armen in de lucht hief en ze als een stemvork deed trillen, brulde de menigte: Viva, Viva! Golven van emotie zwiepten over het plein, mensen vielen flauw, ambulances reden af en aan. ‘De gerechtigheids-partij, dat zeg ik u toe, zal haar beloften nakomen. Onrecht zal voortaan niet langer het masker van recht mogen dragen.’ Niemand kon later met zekerheid verklaren dat hij in het feestgedruis het geluid van een schot (schoten?) heeft gehoord. We zagen de nieuw gekozen president plotseling wankelen, naar zijn borst grijpen en op zijn zij op de grond vallen. Militairen en politieagenten snelden toe, sprongen op een man af, die vlak voor het bordes stond, een nog rokende revolver in zijn hand hield en geen aanstalten maakte om er vandoor te gaan. Met de grootste moeite wist een cordon van militairen de menigte te beletten de schutter ter plekke te lynchen. Een paar uur later werd, na de gebruikelijke elkaar tegensprekende berichten, op de radio en de tv de dood van de president gemeld. Ook de naam van de dader werd vrijgegeven: Anisio. wordt vervolgd | |
[pagina 100]
| |
De redactie van het weekblad Ultimas Noticias voelt zich genoodzaakt de voortzetting van het feuilleton ‘Het Galgemaal’ met ingang van heden te beeindigen. Ernstige, tegen het leven gerichte bedreigingen en kwalijke verdachtmakingen, als zou zij met de figuur van Anisio de daden van ‘Sendero Luminoso’, ‘Grapo’, ‘Eta’ en soortgelijke moorddadige groeperingen willen verheerlijken, hebben haar tot dit besluit gebracht. Arme redactie. De schrijver heeft haar (vanuit zijn schuilplaats) doen weten dat hij deze gang van zaken niet alleen betreurt, maar ook hoogst ongelukkig vindt. ‘Juist door het feuilleton hier abrupt te doen eindigen,’ schreef hij, ‘blijft de figuur van Anisio levensgroot overeind. Wie is deze Anisio, in welke relatie staat hij tot de Officier, welke verklaring is er voor zijn aantoonbare strafbehoefte (die hem overigens niet van wederom toeslaan weerhoudt) - allemaal vragen die nog moeten worden beantwoord en die ik niet uit de weg zou zijn gegaan, als mij niet voortijdig de pas was afgesneden. Het zal u zeker niet zijn ontgaan dat mijn werkwijze veel gemeen heeft met die van Japanse auteurs. In dat land is het de gewoonste zaak van de wereld dat de romans die zij aan het schrijven zijn eerst in feuilletonvorm in kranten of weekbladen verschijnen. Van een lang van tevoren nauwkeurig uitgestippeld verhaal is meestal geen sprake, al schrijvende groeit de intrige en krijgen de karakters herkenbare contouren. Hoe kan men van mij verwachten dat ik de figuur van Anisio al in de eerste afleveringen had kunnen afronden. Anisio, een nom de guerre, was geen afsplitsing van mijzelf, maar het tegendeel van wat ik wilde en dacht te zijn, iemand die deed wat ik veroordeelde en | |
[pagina 101]
| |
die veroordeelde wat ik dacht. Van alle personen die in het verhaal voorkomen, heb ik mij bij het schrijven nog het meest vereenzelvigd met de Officier, een man van de wereld, iemand die zich door behendig te manoeuvreren tegen de wisselvalligheden van het lot had ingedekt en zijn zinnen erop had gezet om coûte que coûte de top van de ladder te bereiken. De schrijver van een feuilleton is misschien het beste te vergelijken met de auteur van een succesvolle tv-serie. De ene inval brengt de andere voort, in wezen is het een perpetuum mobile, die enkel door het ingrijpen van zijn schepper tot staan kan worden gebracht. Deze schepper hoort ervoor te zorgen dat de hoofdpersonen niet te snel uit het zicht verdwijnen. Doodgaan mag, maar met mate. Wat dat betreft heb ik het er niet goed afgebracht. Van alle personen die ik heb laten aantreden - de winkelier, Stanley, Stanley's moeder, de Officier en Anisio - is alleen Anisio overgebleven. De rest is dood, het toneel is leeg, hartstikke leeg. Ik vermoed dat dit de onvrede en woede van de lezers heeft opgewekt, het feit dat de schrijver alleen Anisio in leven heeft gelaten als zou hij de uiteindelijke overwinnaar, de triomfator over alles en allen zijn. Toch is niets minder waar. Anisio doodt de winkelier, doodt de Officier, wil in zekere zin ook de schrijver in mij doden door niets van zichzelf prijs te geven, door hem de toegang tot zijn territorium, tot wat hem beweegt, te ontzeggen. Maar dat lukt hem niet. De schrijver, die erop uit is om zijn verborgen drijfveren op te sporen, staat tegenover hem op het lege toneel. Er zijn geen decorstukken en requisieten om de aandacht af te leiden, hier staan ze, man tegen man. | |
[pagina 102]
| |
En juist op dit kritieke moment, dat men het uur van de waarheid pleegt te noemen, breekt de film, breekt het feuilleton af. De kijkers, de lezers, turen naar het beeld van Anisio met een nog rokende revolver in zijn hand. Niet de schrijver, maar jullie, de ongeduldige, hysterische lezers en de lafhartige redactie, hebben Anisio gemaakt tot wat hij nu in deze verstijfde vorm is: een moordenaar, een wreker, een terrorist. Ik ben zijn advocaat niet, ik hoef hem niet te verdedigen. Als ik nu door zou gaan met dit verhaal verder uit te spinnen zou het de schijn kunnen wekken dat ik om clementie voor hem bedel. Ik weet zeker (zo goed meen ik hem al te kennen) dat hij dat niet zou hebben gewild. Daarom zie ik daar voorgoed van af. Ik breng u wél de tien afleveringen die nog hadden moeten verschijnen in rekening.’
Een paar dagen na het verzenden van de brief waarin hij, wat hem niet vaak overkwam, zijn gedachten de vrije loop had gelaten, rinkelde de telefoon. De secretaresse van de redactie was aan de lijn. Zij deelde hem mee - aan haar stem kon hij merken dat ze een onaangename opdracht vervulde - dat bij de redactie een brief in zijn handschrift was binnengekomen, ondertekend: Anisio. ‘De redactie wil graag van u weten wat daar de bedoeling van is. Met Anisio, in welke gedaante dan ook, wenst zij geen verdere bemoeienis te hebben.’ |
|