| |
| |
| |
I
| |
| |
Een vergeten hoofdstuk
Ik heb maar gedaan alsof het de meest natuurlijke zaak van de wereld was, toen in het totaal verwoeste Koepang, hoofdplaats van het voormalige Nederlands-Indische Timor, een Amerikaanse kolonel mij aanzocht om in Portugees Timor een onderzoek te gaan instellen.
Het was begin 1946 en het onderzoek was bedoeld voor het internationale Hof in Tokio, de evenknie van het Tribunaal in Neurenberg, dat de voornaamste Japanse oorlogsmisdadigers moest gaan berechten.
Het ging om twee onderwerpen, de neutraliteitsschendingen van Portugees Timor en de oorlogsmisdaden die door de Japanners daar waren begaan. Ik werkte in die tijd met de temporaire (tijdelijke) krijgsraden, sprak Engels, had Maleis geleerd, was kapitein en kon redelijk paardrijden.
Dat laatste was noodzakelijk, want er was geen andere manier om er te komen. Dat ik geen woord Portugees sprak en dat niemand me wegwijs maakte in de constellatie van Salazars Aziatische achtertuin scheen niet van enig belang te zijn.
De kolonel, die nog zaken in Djakarta te bespreken had, had haast, gaf me een kortaffe, zakelijke introductiebrief en zei dat ik niet te lang over het onderzoek moest doen. De ‘prosecution’, het openbaar ministerie zal ik maar zeggen, was in Tokio bezig om de aanklacht tegen Tojo en zijn medebeklaagden op te stellen en de gegevens over Portugees Timor ontbraken. Die gegevens waren nodig om het beeld van het Japanse (wan)gedrag af te ronden. Twee weken later was ik op stap. Een brief van luitenant-gouverneur-generaal Van Mook. ‘To whom it may concern’ (voor wie het aangaat) en twintig zilveren rijksdaalders met de beeltenis van koning
| |
| |
Willem iii erop had ik bij mij. Timorezen zijn verzot op zilver en rijksdaalders zijn na Maria Theresia-daalders het beste ruilmiddel dat er bestaat. Met papiergeld viel er niets te beginnen. Het Japanse geld was van de ene op de andere dag waardeloos geworden en de bevolking stelde geen vertrouwen in de nieuwe bankbiljetten, die de Nederlands-Indische regering in omloop had gebracht.
Bij Atamboea, de grenspost, ontmoette ik een employé van een oliemaatschappij, die goed Portugees sprak. De man was, om mij onbekende redenen, al dagen aan het dubben of hij de grens over zou gaan of niet. Ik had geen kaart, hij ook niet. Ik had behoefte aan zijn gezelschap en hij blijkbaar ook aan het mijne.
Op hoop van zegen reden we het land binnen, dat zich wijd, eenzaam en verlaten aan ons voordeed. Geen Timorees daalde van de bergen en heuvels af om ons te begroeten of ons te vragen wat we er in 's hemelsnaam uitspookten. Niemand schoot op ons of legde ons ook maar een strobreed in de weg. Van ruilhandel - arak, een kippetje, kokosnoten - kwam niets terecht. De Timorezen meden ons. We hadden even zo goed dolende schimmen kunnen zijn. We zagen hun verspreid liggende, tot op de grond afgedekte hutten op de berghellingen en op de toppen van de heuvels, maar de mensen zelf kregen we niet te zien.
Ik was te weten gekomen dat de Portugezen, onmiddellijk na de nederlaag van de Japanners, Afrikaanse troepen uit Mozambique aan land hadden gebracht, die de oude orde onverwijld hardhandig hadden hersteld. Het leek wel of de Timorezen, na deze kennismaking met hun bevrijders, zich in hun afgelegen hutten hadden teruggetrokken en nu de kat uit de boom keken.
Wat wij vanaf de rug van onze stevige, kleine paardjes zagen, waren vooral los gesteente en paadjes, begroeid met een braam- | |
| |
achtig slingerend struikgewas. De paarden hadden een trefzekere manier om daartussen voort te sukkelen. Vanaf de bergruggen leek het wel of het land in twee helften was verdeeld: aan de ene, regenrijke kant was er dicht, donkergroen bos. Aan de andere kant, waar geen regen viel, was het dor en droog.
Soms vroeg ik mij in gemoede af of deze hele rit alleen maar bedoeld was om met mezelf in het reine te komen. Onderzoek naar oorlogsmisdaden. Kun je oorlog voeren zonder zelf ook vuile handen te krijgen? Waar ben je eigenlijk mee bezig, kereltje? Betekent het herstel van het wettig gezag niet doodgewoon herstel van de oude, koloniale toestand? Het is toch overal hetzelfde liedje, in Portugees Timor, in Nederlands-Indië, in Frans Indo-China. Maak dat je wegkomt, ga naar Tokio, misschien vind je daar het antwoord op je vragen.
Omdat dit verhaal niet over innerlijke roerselen gaat, maar uitsluitend een verslag bedoelt te zijn van een beperkt aantal gebeurtenissen rondom een bepaald onderzoek, put ik uit mijn herinnering alleen die momenten, die mijn verhaal wat kleur geven.
Op een avond bereikten we, moe en bestoft, een nederzetting waar een paar grote, stenen gebouwen stonden. Hier maakten we voor het eerst contact met de Portugezen. Onder één van de huizen lag een warme zwavelbron en daarboven was een enorme badkuip geconstrueerd. Badend in het verkwikkende bronwater maakte ik mijn gastheer het doel van mijn reis bekend: oorlogsmisdaden.
Mijn gastheer begon hevig te gebaren, het warme water spatte me om de oren. ‘Als het u blieft, dat niet. U bent natuurlijk welkom in deze uithoek van de wereld, maar vertel aan niemand wat u hier komt doen. Neem een goede raad van mij aan, leg een beleefdheidsbezoek bij de gouverneur af, ga op de hertenjacht en probeer een vliegtuig te vinden
| |
| |
dat u zo gauw mogelijk naar Australië brengt. Wat wilt u hier onderzoeken en hoe zou u dat moeten doen? Onze regering heeft alle Portugezen, die hier voor de oorlog woonden, meteen na de capitulatie van Japan naar het moederland gehaald. Ze zijn vervangen door nieuwkomers, die van toeten noch blazen weten.’
Nog voor het gespat ophield, begon ik te begrijpen dat ik het zou moeten hebben van de verklaringen van de autochtonen zelf, de inboorlingen, de Timorezen. Die zouden wel niet naar het moederland zijn overgebracht.
Het waarom van deze afwerende houding zou me al gauw in Dilly, de hoofdstad, duidelijk worden.
Portugal was neutraal in de oorlog. Nu is neutraliteit geen vies woord, vroeger stond dat begrip bij ons zelfs hoog in aanzien. Het betekende zoveel als ‘je mag niet aan mij komen’.
Die vlieger ging in dit geval niet op. Na Pearl Harbor, toen ook Nederlands-Indië in de oorlog betrokken raakte, verschenen twee oorlogsschepen voor de rede van Dilly, een Australisch en een Nederlands. De commandanten vroegen aan de gouverneur toestemming om troepen, tweehonderdvijftig Australiërs en driehonderdvijftig knil-militairen, aan land te mogen zetten.
Timor, dat zie je zo met een blik op de kaart, heeft een strategische ligging, het is de springplank naar Australië. De gouverneur weigerde beleefd maar beslist, wees op de neutraliteit van Portugal en drukte de Australiërs een uit de veertiende eeuw stammend niet-aanvalsverdrag met Engeland onder de neus.
De commandanten drongen aan: Als de gouverneur niet binnen een uur met de landing instemde, zouden zij tot hun spijt Dilly moeten bombarderen. Wel gaven ze hem de verzekering dat de troepen onmiddellijk zouden wegtrekken, zodra er voldoende Portugese troepen kwamen om de verdediging
| |
| |
van het land op zich te nemen.
De gouverneur bezweek voor dit ultimatum. Een glas champagne ten paleize bezegelde de vreedzame oplossing van het conflict. De troepen die toen aan land zijn gegaan, hebben nog lang nadat Nederlands-Indië had gecapituleerd, in het binnenland van Portugees-Timor een guerrilla-oorlog gevoerd. Ze zijn ruim een jaar later, in februari 1943, door oorlogsschepen naar Australië geëvacueerd, tezamen met een aantal Portugezen, die hen daadwerkelijk hadden geholpen en dus voor hun leven moesten vrezen.
Hoe het mogelijk was om een guerrilla op vreemd grondgebied te voeren, die in eigen land (Nederlands-Indië), behalve op heel kleine schaal in Nieuw-Guinea, niet van de grond is gekomen, is een vraag die ik niet kan beantwoorden. Zonder steun van de bevolking lukt zo iets niet.
Maar wat voor reden zou de bevolking juist hier hebben gehad om leven en goed te riskeren voor de geallieerde zaak, die haar ogenschijnlijk nauwelijks aanging? Ik sta hier even bij stil, omdat de westerse landen, met uitzondering van Australië, de ogen dichtknijpen nu de Timorezen, nadat hun land door Indonesië is ingelijfd, daartegen in verzet zijn gekomen en bij duizenden zijn vermoord.
Op 20 februari 1942, kort nadat Singapore was gevallen, strooiden Japanse vliegtuigen pamfletten boven Dilly uit. Daarin stond dat ze, zolang er geallieerde troepen in Timor waren, genoodzaakt waren maatregelen te treffen ter handhaving van de neutraliteit. Hoe serieus zij die neutraliteit namen, bleek uit het feit dat zij twee Portugese schepen, de João Belo en de Gonçalo Zarco, die troepen uit Mozambique aanvoerden, beletten om op eigen grondgebied te landen. De grote troepenmacht, die Japan hier concentreerde, is er gebleven, ook nadat de Nederlanders en Australiërs waren verdwenen.
De Portugezen hebben, ondanks de beschermende mantel
| |
| |
van de neutraliteit die officieel werd gerespecteerd, zwaar onder de Japanners geleden. De families, die verspreid over het land woonden, werden - zogenaamd voor hun eigen veiligheid - in versterkte dorpen bijeengebracht.
Tegelijkertijd stookten de Japanners de Timorezen op om die dorpen aan te vallen en met hun vroegere meesters eens en vooral af te rekenen. Een dergelijke slachting onder mannen, vrouwen en kinderen is een paar maal voorgekomen. Uit mijn onderzoek kwam vast te staan dat bij de bestorming van die versterkte dorpen door de Timorezen Japanse militairen waren betrokken, al werd het vuile werk, het afslachten, aan de Timorezen overgelaten.
Tegen het eind van de oorlog waren alle Portugezen die er nog waren, geïnterneerd, behalve de gouverneur en de commandant van de strijdkrachten. Commentaar kan ik maar beter aan de Portugezen zelf overlaten.
In Dilly bleek mij dat wat mijn gastheer in het zwavelbad had verteld, niet helemaal klopte. Weliswaar waren alle Portugezen, die de oorlog hadden overleefd, naar Portugal vertrokken om op verhaal te komen, maar de majoor van de genie, die het gouverneurschap waarnam, was een erg open en hulpvaardige man.
Nadat hij instructies uit Lissabon had ontvangen kon het onderzoek beginnen. In naam werd dit geleid door een Portugese waakhond, een intendant, maar deze dikbuikige functionaris heeft me niet veel last bezorgd. Hij zat er plichtsgetrouw bij, zei af en toe iets tegen de tolk dat ik niet verstond en het me over het algemeen begaan.
Dilly, waar ik onderdak had gekregen in een lugubere kamer van een gehavend hospitaal, was een spookstad. Geraamten van grote, stenen gebouwen stonden nog overeind, wijde, hoog oplopende stenen trappen, die nergens heen leidden, zuilen en zuilenrijen, die nergens bij hoorden. Dilly moet veel pompeuzer
| |
| |
van opzet dan het meer intieme Koepang zijn geweest. Nu vormden de niet meer gestutte muren een surrealistisch decor, zoals je dat op de schilderijen van Willink en de Chirico aantreft.
Voorlopig moesten de Portugezen het zonder hun vrouwen doen. Het nieuwe contingent verse krachten bestond uitsluitend uit mannen. Om hun het leven dragelijk te maken had het moederland voor een behoorlijke hoeveelheid voedsel en drank gezorgd. Olijfolie, ansjovis, sardines, wijnen, noem maar op. Na het karige Koepang maakte Dilly op mij de indruk van een drie-sterren-restaurant. Dat de rest van de bevolking er niet aan te pas kwam, spreekt vanzelf.
De enige buitenlander in Dilly, behalve de olie-employé en ik, was de Australische consul. Tot kort voordien was hij group-captain geweest, een vliegofficier, die vele squadrons in Darwin had aangevoerd. Met groot vakmanschap hadden zijn eenheden, waaronder ook het Nederlandse achttiende squadron viel, Dilly en Koepang in puin gegooid. Nu had hij zijn kantoor en domicilie in een ronde, geprefabriceerde hut gevestigd, waarvan de onderdelen per Catalina vanuit Australië waren overgevlogen.
's Avonds luisterde ik wel eens bij hem naar de uitzendingen van radio Makassar. Het leek wel of de revolutie in Indonesië zich op een andere planeet afspeelde, zo rustig was het hier.
Toch was dat alles maar schijn. Ik herinner mij een opmerking van de tolk, een mesties: ‘We zouden ook best een revolutie willen beginnen, en de Portugezen eruit jagen, maar er zijn maar vijfhonderd van ons.’ Hij had het over de mestiezen, de overige Timorezen telden in zijn ogen niet mee.
Wie denkt dat er onder al die etende en drinkende mannen alleen maar ongevoelige materialisten scholen, heeft het mis. Romantischer gesprekken tot laat in de nacht had ik zelden horen voeren. En ze waren nog maar pas van huis, pas een paar maanden gescheiden van hun geliefden, vrouwen, vriendinnen in Oporto, Lisboa of Coïmbra. Van hen ben ik te weten
| |
| |
gekomen wat een ‘saudade’ betekent. Het is meer dan een weemoedige verzuchting.
Het wordt tijd mijn verhaal af te ronden. Nadat ik mijn onderzoek had beëindigd, ben ik, via Darwin, naar Tokio gevlogen. De kolonel, mijn opdrachtgever, was er niet meer. Overgeplaatst.
Voor mijn rapport was er nauwelijks belangstelling. Het bleek moeilijk om de Japanners, voor zover het Timor betrof, van agressie te betichten, als het optreden van de Australiërs en de Nederlanders zelf niet brandschoon was. Juist de ‘crime of aggression’ vormde een van de hoofdmoten van de aanklacht tegen Japan. Omdat dit recent geïntroduceerde oorlogsmisdrijf moeilijk definieerbaar bleek te zijn, is het misschien begrijpelijk dat de openbare aanklager geen verwarring wilde zaaien door dit misdrijf genuanceerd te benaderen. Om die reden, dat vermoed ik tenminste, werd er in de aanklacht niet over Portugees Timor gerept.
En de overige oorlogsmisdrijven? Ach, er waren er al zoveel, een paar meer of minder deed er niet zoveel toe. De aanranding van Portugees Timor is verdonkeremaand.
|
|