| |
| |
| |
Rechter
Wat blijft er over van een rechterlijke carrière waarin je meer dan
dertig jaar over anderen hebt geoordeeld? Zeer waarschijnlijk verschilt het
residu niet bijster veel van dat van andere functionarissen, zoals hoofden van
scholen, ziekenhuizen, gevangenissen, ongetwijfeld zeer verantwoordelijke
beroepen. Het is een gemeenplaats dat een rechter net als al die anderen een
kind is van zijn tijd. Als de verouderde wetten redelijke door de maatschappij
geaccepteerde oplossingen in de weg staan probeert hij ze zo te interpreteren
dat ermee te leven valt. Dat zal dan wel de reden zijn dat de horden, waarvan
Ortega y Gassets Rebeliòn de las Masas gewaagt,
zich, in Nederland althans, maar zelden tegen de rechters keren. Al zal in
roerige tijden, zoals in Amsterdam in de jaren zestig, het woord klassejustitie
wat vaker in de mond worden genomen. (De kritiek op de rechters in fascistische
en communistische landen richtte zich in de eerste plaats op de maatschappijvorm
die zulke produkten voortbracht. Het deed me goed in Nabokovs Speak, Memory te lezen dat op de rechters in Tsaristisch Rusland
weinig viel aan te merken. ‘Since die reforms of die
eighteen-sixties, the country had possessed... what was especially striking
fearless and independent judges.’ En het viel me op hoe uiterst
bedeesd de strafzaken-columnist Jac. van Veen zich onlangs in Vrij
Nederland uitliet toen een groepsleider, wegens het plegen van ontucht
met minderjarigen, een veel zwaardere straf kreeg dan twee kinderrechters, die
eerder voor een zelfde delict hadden terecht gestaan. ‘Een meten met
twee maten waardoor de schijn ontstaat van klassejustitie.’
Rechters mogen dus na gedane arbeid genieten van een Otium cum
dignitate, een eerbiedwaardige levensavond. Indien een enkele
beslissing na jaren nog blijft knagen zal hij, gemangeld als hij is door het
geheim van de raadkamer, zijn twijfel daaraan meenemen naar het graf.
| |
| |
In Suriname speelde zich de zeldzame strafzaak af van een moord zonder lijk. Het
lichaam van het slachtoffer moet in de Surinamerivier zijn gedeponeerd, maar het
werd nooit gevonden. Hoewel het corpus delicti ontbrak werd de verdachte door
het Hof van Justitie - ik was een van de drie rechters - op grond van het
overvloedig bewijsmateriaal tot twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld. De
raadsman zag in dit geval af van een zwaarwegend juridisch pleidooi. Hij kon
volstaan met de rechters de mogelijkheid voor te houden: Grootedelachtbare leden
van het Hof, stel dat de doodgewaande straks of desnoods over een paar jaar hier
doodgemoedereerd komt binnenwandelen. Ik citeer deze zin van de raadsman zonder
aanhalingstekens omdat ik voor de letterlijke weergave van zijn woorden niet kan
instaan. Doodgewaand, doodgemoedereerd, het zijn termen die in de rechtszaal
niet veelvuldig worden gehoord, de echo daarvan sterft niet gemakkelijk weg.
Vele jaren later blijkt dezelfde dader, die, na twee derde van zijn straf te
hebben uitgezeten, naar Nederland was geëmigreerd weer een moord te
hebben gepleegd en het lijk wekenlang in een kelder te hebben verborgen. Een
bevriende free-lance-historicus, belust op sappige strafzaken, zond mij vanuit
een van de noordelijke provincies de desbetreffende kranteknipsels. Ik moet
aannemen met de bedoeling om het laatste restje twijfel, zo het er nog mocht
zijn, bij me weg te nemen.
Van al mijn verhalen gaat er maar een over een rechten. Dat hoeft geen verbazing
te wekken, want de objectieve criteria waarmee een rechter pleegt te werken
lenen zich niet goed voor het handwerk van een auteur. Ze mogen dan wel de
bouwstenen zijn waarop de justiciabelen moeten kunnen vertrouwen, de schrijver
moet het hebben van zijn subjectieve visie op hetgeen hij vertelt. Het is
natuurlijk altijd mogelijk om die zo stabiele objectieve criteria aan het
wankelen te brengen (door te prikken heet dat) door te laten zien dat ze in
laatste instantie op de persoonlijkheid van de rechter berusten, maar daar doe
ik niet aan mee. Als je zelf rechter bent geweest kun je de beschrijving van een
dergelijk feno- | |
| |
meen beter overlaten aan de buitenstaanders. Die
kunnen dan iets moois daarvan brouwen zoals Graham Greene dat met zoveel succes
gedaan heeft met de figuren van een onomkoopbare commissaris van politie en een
onbevlekte priester. Het is bovendien niet mijn bedoeling en het ligt ook niet
in mijn aard om spannende strafzaken uit het verleden op te rakelen in de trant
van De commissaris vertelt. Dat is beter in handen van
advocaten die niet gebonden zijn aan het geheim van de raadkamer en bovendien de
gelegenheid hebben om hun cliënten in hun ware gedaante van nabij te
leren kennen. Want het is een misvatting dat een rechter een verdachte leert
kennen. De groene tafel is als een brede rivier waarvan het water dat hen
scheidt veel te diep is. In strafzaken van enig belang heeft voorafgaand aan de
zitting het vooronderzoek bij de Rechter-Commissaris, de rc,
plaats en doet de rechter de zaken goeddeels op de stukken af. (Dit moet niet al
te letterlijk worden genomen, de rechter is geen herkauwend dier.) De rc. ontmoet de verdachte in zijn kabinet en naar gelang van
de ingewikkeldheid van de zaak kan zo'n ontmoeting ettelijke malen worden
herhaald.
Als rc in Amsterdam kreeg ik eens als verdachte een nogal
verwilderde jonge vrouw, Geesje S., voorgeleid. Het ging om een diefstal in
vereniging op een bloemenschuit aan de Hobbemakade. Door de tegenstrijdige
verklaringen van de verdachten wilde het onderzoek maar niet vlotten. Het moet
ongeveer elf uur in de ochtend zijn geweest en de vrouw van de
conciërge bracht ons, de griffier en mij, als gewoonlijk tegen die
tijd een kop koffie. Wat me ertoe bewoog weet ik natuurlijk niet meer, maar
zonder er bij stil te staan vroeg ik aan Geesje of ze ook een kopje koffie
wilde. Ja, dat wilde ze wel. De vrouw van de conciërge moet vreemd
hebben opgekeken, want het was geen gebruik om verdachten, het konden er soms
meer dan een zijn, tijdens het verhoor op koffie te onthalen. Hoe dan ook, via
dit kopje koffie is er een soort vertrouwensrelatie tussen ons ontstaan. Geesje
kwam later wel vaker in moeilijkheden en belandde dan weer in een huis van | |
| |
bewaring. Ik kreeg dan meestal een kaart van haar en daar
reageerde ik op door haar een pakketje te zenden. Ik ben nog eens vanuit het
huis van bewaring in Rotterdam op mijn vingers getikt, omdat ik iets meer geld
dan toegestaan was - ik meen dat tien gulden de limiet was - in het pakket had
gestopt. De kaarten kwamen na een tijdje niet meer. Een paar jaar later las ik
in Het Parool in een stuk van de onvermoeibare Jac. van Veen
dat Geesje S. - het kan niet anders, zij moet het geweest zijn - voor de
rechtbank in Den Bosch terecht had moeten staan. Dit keer ging het om een zwaar
vergrijp, een gewelddadige poging in vereniging met een ander tot beroving van
een taxichauffeur. Zoiets bezorgt je dan een lichte knak, zoiets strookt niet
met het beeld dat je van het meisje hebt overgehouden. Toch deed het me goed om
in datzelfde artikel te lezen dat Geesje na haar ontslag uit de bajes hulp zou
worden geboden door de stek (Stichting Tijdelijk Eigen Kamer)
een instelling die voor een eigen ‘stekkie’ zorgt als
uitgangspunt voor normale terugkeer in de maatschappij.
Het mag vreemd lijken, maar het zijn soms de allerkleinste zaken die de
gemoedsrust kunnen verstoren. Zo heb ik als politierechter in Amsterdam een
student (of was het een ziekenverpleger, dat herinner ik mij niet meer) die elf
autospiegels had afgebroken en ze in een zak met zich meedroeg toen hij werd
aangehouden, tot een lichte voorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld. Het
vreemde gedrag van de man, volkomen overstuur na het horen van het vonnis, (bij
de politierechter wordt er meteen gevonnist, bij rechtbank en Hof is dat over
veertien dagen) verontrustte mij dermate, dat ik vreesde dat hij wel eens
zelfmoord zou kunnen gaan plegen. Na afloop van de zitting schakelde ik daarom
meteen allerlei diensten in om achter hem aan te gaan, wat gelukkig nergens voor
nodig bleek te zijn. Het gezicht van de jongeman is me niet bijgebleven, wel de
paniek waarin hij kwam te verkeren, en de elf spiegels opgeborgen in een zwarte
zak die de officier van justitie als stuk van overtuiging had overgelegd. Elf
afgebroken autospiegels, het is een schamel souvenir uit | |
| |
tientallen jaren van rechtspraak die in Nieuw-Guinea begonnen, zich voortzetten
in Japan, Suriname en Amsterdam en bij het Hof in Den Haag eindigden. Of is het
eerder de herinnering aan die onberedeneerde paniek die op mij oversloeg zonder
dat er een aanwijsbare reden voor was? De onzekerheid heeft maar even geduurd,
een lichte aardschok, op mijn schaal van Richter nauwelijks te meten. En toch,
tot op vandaag een kras op het evenwichtig profiel dat ik de buitenwacht
voorhoud.
In Amsterdam heb ik de overdreven zorgen van de rechtbank over het optreden van
de provo's meegemaakt. Stheeman, de president van de rechtbank, beschouwde zijn
veste aan de Prinsengracht als het laatste bolwerk tegen het oprukkend
anarchisme. Hoewel hij geen strafkamer presideerde wist hij toch zijn stempel op
de rechtbank te drukken, al bleven de opvattingen van de rechters verdeeld. De
graffiti op de muren van de rechtbank, zoals Nomes-oranjehoer, lieten aan
duidelijkheid niets te raden over. Omstreeks die tijd had je ook de
Viëtnam-demonstraties, meestal zonder vergunning, gepaard aan
Johnson-moordenaar (belediging van een bevriend staats-hoofd) in spreekkoor. Ik
kan me nog goed de gloed herinneren waarmee een jong meisje zonder advocaat haar
meedoen aan zo'n optocht verdedigde. Zo moet Jeanne d'Arc eens voor haar
rechters gestaan hebben, dacht ik terwijl ik naar haar luisterde. Het zijn van
die zeldzame momenten waarbij in de wetten verankerde zekerheden even op de
tocht komen te staan. Dat neemt niet weg dat een veroordeling, hoe gering ook,
moest volgen. De eis van ƒ50,- werd teruggebracht tot tien gulden
boete of één dag hechtenis.
Na de tribunalen van Neurenberg en Tokio, waarbij het voeren van een agressieve
oorlog als een volkenrechtelijk misdrijf was bestempeld, vond ik de
oorlogvoering van de Amerikanen in Viëtnam onverdraaglijk, ook al
bevonden ze zich daar zogenaamd op uitnodiging van de Zuidviëtnamese
regering. Ik was in die dagen een fervent lezer van Le Monde,
dat elke dag een uitvoerig verslag gaf van wat er in Viëtnam | |
| |
gebeurde. Toen ik een keer in het trappenhuis van de rechtbank de
krant uit mijn handen deed vallen raapte de advocaat Smeets die op en gaf mij
haar aan. Dat kleine voorval leidde ertoe dat we in gesprek raakten en merkten
dat we in vele opzichten dezelfde opvattingen deelden. Smeets, die betrokken was
bij de oprichting van het njcm, het Nederlands Juristen
Comité voor de Mensenrechten, bracht mij met die groep enthousiaste
studenten en wetenschappers in contact en zo kwam ik in het adviescollege van
die stichting terecht. Ik ga er nog altijd prat op dat de slogan
‘ageren en reageren’ uit mijn koker stamt.
Is er van een rechter in Nederland een boeiende biografie te schrijven? Het zal
voor rechters die zitting hebben in meervoudige kamers zoals bij de rechtbanken,
de hoven en de Hoge Raad niet zo eenvoudig zijn. Doordat we het Angelsaksische
systeem, van de dissenting opinion niet kennen wordt de mening
van de individuele rechter, wat vooral bij grensverleggende zaken uiterst
boeiend kan zijn, niet gehoord. Hoe anders is dat bij de Engelsen en Amerikanen.
Namen van befaamde rechters als Wendell Holmes, ‘the great
dissenter’, Frankfurter en Cardozo zijn daar nog in het geheel niet
belegen. Het kan zijn dat door de tegenwoordige bloei van het kort geding het
profiel van de presidenten van de rechtbank duidelijker wordt afgetekend dan
voorheen het geval was. Als dat zo is en het desbetreffende tijdperk voor
voldoende levendigheid heeft gezorgd zal een biografie er zeker ook komen. Die
zal dan de nodige variatie aanbrengen in de verslaggeving over de rechtspraak
die totnogtoe zich voornamelijk op strafzaken richt. Terwijl toch het merendeel
van de rechters zich met civiele zaken bezighoudt, iets wat ik ook lange jaren
heb gedaan.
Slechts een ervan wil ik hier oprakelen, omdat de zaak. op zichzelf een aardig
kijkje geeft op de Surinaamse samenleving die toen al (in 1955) voornamelijk
door creolen en hindoestanen werd gedomineerd. Om de merites ervan te begrijpen
en de finesses van de uitspraak te kunnen savoureren moet | |
| |
echter
een zakelijke uiteenzetting voorafgaan. In Suriname heerste anders dan in
Nederlands Oost-Indië het principe van rechtseenheid. Het veelkoppige
stelsel van het adatrecht kende Suriname niet. De unificatie van het recht naast
het verplicht onderwijs in de Nederlandse taal, dat al in 1896 was ingevoerd,
werd als een machtige factor in het assimilatieproces gezien, dat door Nederland
bewust werd nagestreefd. Intussen was Suriname van een volksplanting tot een
typisch immigratieland geworden waarbinnen grote groepen zich vestigden met
zeden en gewoonten die vreemd waren aan het voor allen geldend recht. Tegen de
zin van de Staten, die al twee keer eerder verordeningen van die strekking
hadden verworpen, kondigde gouverneur Kielstra op 14 oktober 1940, dus in volle
oorlogstijd, twee van het principe van rechtseenheid afwijkende Besluiten af.
Kielstra, wiens hart aan Oost-Indië was verpand en die wat de
landbouw betreft weinig heil zag in het creoolse volksdeel, maakte gebruik van
de buitengewone bevoegdheden die de Staatsregeling hem in dringende
omstandigheden bood. De oorlog verschafte hem daartoe de gelegenheid die hij
zich niet liet ontgaan. Het Huwelijksbesluit hindoes en het Huwelijksbesluit
mohammedanen maakten beide groepen (het ging om hindoestanen en Javanen) bevoegd
tot het aangaan van een huwelijk volgens de leer van het hindoeïsme
of de islam.
Op 23 september 1955 wees ik als rechter in kort geding vonnis in een zaak die
rechtstreeks met deze materie te maken had. Ramautar Krishnasingh, vader van een
beeldschoon 16-jarig hindoe-meisje Soedharamwatie, stelde dat een zekere
Kloppenburg zijn dochter aan het ouderlijk gezag had onttrokken met het
voornemen om in concubinaat met haar te gaan leven. Hij vorderde afgifte van
zijn dochter. Kloppenburg, een creoolse jongeman, voerde als verweer dat hij tot
het hindoeïsme was overgegaan, de hindoe-voornaam Dharmpal van de
priester had gekregen en nadien volgens de regel van het Huwelijksbesluit
hindoes was gehuwd, dat het huwelijk in de huwelijksregisters was ingeschreven
en dat hij | |
| |
voornemens was eventuele kinderen uit dit huwelijk in
de leer van het hindoeïsme groot te brengen. De vader beriep zich er
evenwel op dat het huwelijk van Kloppenburg met zijn dochter nietig was, daar
toch een huwelijk dat is aangegaan volgens het Huwelijksbesluit hindoes, enkel
gelding zou hebben, indien zowel de man als de vrouw beiden van hindoestaanse
afkomst zijn. Hier kwam de vraag aan de orde of Kloppenburg de bevoegdheid bezat
om een huwelijk volgens het Huwelijksbesluit hindoes aan te gaan.
Voor Kloppenburg was het voormalig Brits-Indië niet het land van
herkomst. De rechter moest nu nagaan of hij al of niet
‘opging’ in de in Suriname gevestigde, oorspronkelijk van
Brits-Indië afkomstige bevolking. Ik geef nu enkele van de
overwegingen van de rechter weer, omdat daarin het begrip assimilatie ter sprake
komt en wel in andere zin dan meestal aangenomen, namelijk niet assimilatie in
de richting van de westerse cultuursfeer, zoals bij de creolen grotendeels het
geval is, maar assimilatie in de richting van de oosterse cultuursfeer.
‘Overwegende nu, dat het Huwelijksbesluit hindoes van 1940, in
afwijking van het zuivere afstammingsprincipe waarvan de Huwelijksverordening
van 1907 uitgaat, het begrip “opgaan in de groep” heeft
geïntroduceerd;
Overwegende, dat Wij dit “opgaan in de groep” derhalve
zullen moeten interpreteren ook los van de feitelijke afstamming;
Overwegende dat het Huwelijksbesluit hindoes een bepaalde rechtsovertuiging, die,
binnen deze groep, omtrent het sluiten van huwelijken zou leven, een
afzonderlijke wettelijke basis heeft gegeven, mede ook voor hen, die niet door
afstamming, maar door assimilatie tot deze groep zijn gaan behoren; dat het
Huwelijksbesluit hindoes, de mogelijkheid van assimilatie naar deze groep toe
erkennende, evenwel verzuimd heeft om aan te geven, naar welke criteria deze
assimilatie, dit opgaan in de hindoegroep, moet worden gemeten, dit in
tegenstelling tot de Huwelijksverordening van 1907, die enkel van het
afstammingsprincipe uitging, maar dan ook uit- | |
| |
drukkelijk en wel
zeer stringent bepaalde, wat onder afstamming in die verordening dient te worden
verstaan.’
Een tragedie à la Romeo en Julia wordt afgewenteld, de rechter wijst
de vordering van de vader af. Hoe hevig en intens de gevoelens konden zijn van
een jong hindoestaans meisje dat, net als Soedharamwatie (Bloesemregen), was
geschaakt, was me in een eerdere zaak al gebleken. Ik citeer uit een brief van
het meisje aan haar vader:
Weledele Heer, vandaag ben ik zelf getrouwd, word niet ontevreden op
mij. Vader en Moeder, zie de liefde is een geweldig ding op de wereld, met
wien mijn liefde aangeknoopt is, met hem ben ik weggegaan, doe geen moeite
opdat ik terugkeer. Indien jullie mij zullen doen scheiden dan zal ik weer
weggaan, anders mijn leven prijsgeven...
Vader, Moeder, Broers en Zusters, het verzoek is aan jullie, dat
jullie mij niet laat scheiden en ik groet jullie allemaal met tien vingers
gevouwen, te hebben en nu ga ik weg. U had een andere zijn nek gebroken,
daarom wordt u door God genekt. De liefde is een ding dat met het leven
gaat.
Uw dochter
Het vonnis, dat overigens volgens de hindoestaanse super-intellectueel Dr Mr Drs
J.H. Adhin een niet gewenste ontwikkeling heeft ingeluid, is een voorbeeld van
intergentiel recht in Suriname, dat betrekkelijk zeldzaam is, omdat met
uitzondering van de Huwelijksbesluiten voor alle bevolkingsgroepen officieel
één en hetzelfde recht geldt.
Een adatrecht ontbreekt, een godsdienstrechter is er niet. Wel spreken in de
binnenlanden van Suriname de granmans, de gouverneurs van de
Bosnegers, over hun eigen mensen recht, Bosneger-volksrecht dus, maar wettelijk
erkend is deze rechtspraak niet.
Door hun afzondering leven de Bosnegers vrijwel ongemoeid, alhoewel er reeds
velen tot het Christendom zijn bekeerd, in hun eigen Afrikaans aandoende
rechtssfeer. Maar het getij verandert snel.
| |
| |
Op 7 februari 1959 mocht ik in Leiden een Diës-college geven. Als
titel koos ik: ‘Suriname, Nederlands recht in een meervoudige
maatschappij.’ Het is, nu Nederland zelf bezig is een
‘plural society’ te worden, wellicht aardig om aan te
geven hoe die meervoudigheid in Suriname tot stand is gekomen. In 1863, als de
slavernij rijkelijk laat wordt afgeschaft, bestaat de maatschappij enkel uit
blanken, negers en kleurlingen, een klein aantal van de oorspronkelijke Indianen
daargelaten. Maar de behoefte aan landarbeiders leidt in 1873 tot een
grootscheepse immigratie van hindoestanen, die eerst in 1916 door de Britse
Regering onder druk van de Indische Nationale Beweging zal worden stopgezet. De
immigranten waren meest landbouwers, maar op de lijst van beroepen vindt men ook
priester, schoolmeester, modderverkoper, opiumbereider, ja, zelfs makelaars in
vrouwen vermeld en ook wel, zeer laconiek, landeigenaar (thans failliet). Zij
verbonden zich door contract onder poenale sanctie, dat wil zeggen
strafrechtelijk gesanctioneerd, om een bepaald aantal jaren - meestal 5 jaren -
in Suriname te werken, een systeem dat niet al te gunstig bekend staat, onder de
naam van ‘indentured labour’. Nadat de werkperiode om was
had de immigrant en zijn gezin recht op een vrije terugreis. Allerlei regelingen
werden echter in het leven geroepen opdat de vrijgekomen contractant af zou zien
van terugkeer en zich als zelfstandige kleine landbouwer in Suriname zou
vestigen. Het resultaat was gunstig en zo is op den duur dit immigratiesysteem
in feite een kolonisatiesysteem geworden.
De aanvoer van immigranten uit Indonesië begon later, namelijk in 1890
en duurde tot 1940. Ook hier contractanten onder poenale sanctie, het recht tot
vrije terugkeer en de mogelijkheid tot blijvende vestiging.
Ondanks deze toevloed van immigranten (die thans meer dan de helft van de
bevolking uitmaken) bleef de gedachte van de rechtseenheid op de voorgrond
staan. Wel werd de wetgeving aan het vertegenwoordigend lichaam, de Koloniale
Staten, toevertrouwd. Maar met deze beperking dat de veror- | |
| |
deningen
‘zoveel mogelijk overeenkomstig met de in Nederland bestaande
wetten’ zullen zijn. Dit concordantiebeginsel werd in ietwat
gewijzigde vorm ook in Het Statuut opgenomen. Hetgeen verklaart waarom rechters
uit Nederland betrekkelijk moeiteloos in Suriname konden functioneren, wat thans
in nog meerdere mate op de Nederlandse Antillen en Aruba het geval is.
In het Diës-college heb ik mij met een zeker voorbehoud op het gebied
van het familierecht een voorstander van rechtseenheid betoond. Ik citeer het
bijna pathetische slot van dit college, omdat het zo mooi aansluit bij het kort
geding dat ik zojuist heb beschreven:
Geen geloof in de ‘loi supérieure’ tegenover een
‘loi inférieure’ leidt ons, het is de bittere
noodzaak om niet uiteen te vallen in groepjes, die traditioneel, maar zonder
voldoende innerlijke noodzaak, zouden blijven vasthouden aan een steeds meer
afzwakkend gewoonterecht, terwijl ditzelfde gewoonterecht wellicht in de landen
van herkomst aan het verdwijnen is.
De ‘Balada de los dos Abuelos’, de ballade van de twee
voorouders, de blanke en de zwarte voorouder, is een beroemd gedicht van de
Afro-Cubaanse dichter Nicolas Guillen. Suriname wacht nog op zijn dichter, die
zal zingen van de vier voorouders, Amerika, Afrika, Azië en Europa.
Waarbij evenals in het vonnis van de verliefde creool en het hindoestaanse
meisje niet het afstammingsprincipe op de voorgrond zal staan, maar het opgaan
in, het deelachtig zijn aan, het met elkander vormen van een nieuwe natie.
Rechtszaken over literaire aangelegenheden deden zich in mijn tijd slechts zelden
voor. Bij het Ezelsproces tegen Gerard van het Reve zat ik als publiek in de
zaal en ik kon volop genieten van al het ezelachtige dat de niet van humor
gespeende officier van Justitie Abspoel, die zich volgens eigen zeggen als
advocaat van de duivel opstelde, in zijn requisitoir te berde bracht. En wat een
genot was het niet om de door de raadsman aangevoerde deskundigen onder wie
mevrouw Droog- | |
| |
leever Fortuijn, meer bekend als de dichteres
Vasalis, hun zegje te horen doen. Ik heb wel op auteursrechtelijke zaken
gezeten, maar dan betrof het meer technische aangelegenheden, zoals bepaalde
tekeningen in een ehbo-handboek. Bijna was ik het proces
tegen het dagblad Trouw vergeten dat de uitgeverij De Bezige
Bij haar had aangedaan naar aanleiding van een recensie van het door De Bij
uitgegeven boek Ik Jan Cremer. De recensent had het over De
Smerige Bij en dat nam De Bezige Bij niet. De zaak, het was een civiele
vordering uit onrechtmatige daad, diende voor de rechtbank in Amsterdam en
eindigde hiermee dat de vordering werd toegewezen maar zonder toekenning van
schadevergoeding. De verkoop van de ‘onverbiddelijke
bestseller’ had er alleen maar wel bij gevaren. Bij de aanvang van
het proces hadden beide procespartijen een exemplaar van het bewuste boek
overgelegd. Toen de zaak was beslecht moesten de boeken worden teruggegeven.
Maar hoe er ook op de griffie naar gezocht werd, de boeken waren nergens meer te
vinden en bleven weg. Ik stelde de president van onze kamer voor dat we die twee
boeken dan maar uit eigen zak zouden betalen, dan waren we van het gedonder af.
Maar daar wilde de president eerst niets van horen. Twee van die smerige boeken
nog kopen ook, hij kon dat niet over zijn hart verkrijgen. Onnodig te zeggen dat
uit zijn reactie valt op te maken hoe zijn stemgedrag in de raadkamer is
geweest.
|
|