voorbeeld navolging vindt. Toen Jos de Roo mij vroeg om terug te denken is ons
gesprek aldus begonnen:
Vertellen over mijn jeugd? Dan moet ik wel heel diep teruggraven, want ik ben op
28 november 1913 geboren. Maar dat herinner ik mij natuurlijk niet, dat is een
feit dat ik later te weten ben gekomen.
De Roo: Als je aan je vroegste jeugd terugdenkt, wat komt er dan
eerst: geuren, geluiden, reuk, kleuren?
Geuren, ja, daar denk je eigenlijk niet over na, maar wat heb je op zo'n erf?
Advocatenbomen, manjebomen, birambi, je had wat groenten, tajawiri en je had
bloemen. Mijn moeder maakte een onderscheid tussen ouderwetse en gewone bloemen.
Bepaalde bloemen noemde ze ouderwetse. Waarom weet ik niet, misschien omdat je
die maar zelden zag. Ja, die bloemen hadden natuurlijk allemaal wel geuren. Maar
om nou te zeggen dat geuren mijn diepste herinneringen inhouden. De Gravenstraat
waar we woonden is nu helemaal geasfalteerd, vroeger was hij vol met
flamboyants, acacia's noemden wij ze, want flamboyant zeiden we niet. Met al die
grote wortels, het is misschien moeilijk voor het verkeer, maar ze waren
eigenlijk prachtig en het ruiste, want die acacia's hebben van die bonen, die
sloegen tegen elkaar aan 's middags als de wind woei. Het is niet alleen geur,
je ziet het samen, het valt samen, want het is het zachte geluid, het is de geur
en het is de kleur. Ik denk dat het bij mij geen verschil maakt, ik kan die
indeling niet maken.
De Roo: Hoe was je ouderlijk huis, kun je je daar nog iets van
herinneren?
Ja, natuurlijk kan ik me dat herinneren, want ik ben er geboren, en ben er
gebleven tot ik op mijn veertiende jaar naar Holland ben gegaan. Maar goed, je
vraagt me dus: Hoe