Het doosje van Toeti
(1985)–Hugo Pos– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
[pagina 61]
| |
Nol, Mattes en ik waren de initiatiefnemers van de toneelclub Robin Hood. Hoewel Nol en Mattes mij zeer geschikt vonden voor het vervullen van een vrouwenrol, besloten we toch om een paar meisjes uit de klas te vragen om mee te doen. De keuze viel op Toeti en Willy. Toeti, die al borsten had, was de mooiste. Willy, lang, mager en benig, de geheimzinnigste. Op de vergadering, die we in de kelder - het was een betegeld souterrain - van Nols huis hielden, kwam het repertoire aan de orde. Willy had tussen de boeken van haar vader een eenakter voor twee heren en een dame gevonden en omdat we niet over een ander stuk beschikten besloten we die te gaan spelen. De duur van het stuk stond in het boekje aangegeven: twintig minuten. Dat stelde ons wel voor problemen, want zelfs als we het stuk een beetje uitrekten door er een of twee liedjes in te lassen, konden we onmogelijk de door ons gewenste tijdsduur van minstens een uur halen. Wilden we het publiek, zoals in onze bedoeling lag, een dubbeltje entree laten betalen, dan moest het ook waar voor zijn geld krijgen. Daarom besloten we dat de voorstelling aangevuld moest worden met andere attracties. Het ene voorstel na het andere werd verworpen. Ten slotte werden we het erover eens dat er een conferencier en een goochelaar moesten komen. Stanley Wix was de aangewezen man om als conferencier op te treden. Ik nam op me om het goochelnummer te verzorgen. Nol, Mattes en Toeti gingen het toneelstuk instuderen, terwijl Willy mij zou helpen. Goochelaars, tovenaars (magicians) en hypnotiseurs deden in die dagen Suriname vrij geregeld aan en hielden er voorstellingen voor uitverkochte zalen. Dagenlang werd er dan over niets anders gepraat dan over mannen die niet van hun stoel konden opstaan of over het doorzagen van een | |
[pagina 62]
| |
kist, waarin de assistente van de goochelaar een minuut tevoren was gekropen. Het nummer dat ik wilde vertonen kwam niet uit mijn eigen koker. Ik had het op de kermis, die elk jaar op koninginnejaardag op het Gouvernementsplein werd gehouden, in een tent gezien, waar het was aangekondigd als het sprekende hoofd. Het hoofd lag op een bord op een tafel. Een tovenaar in een lange, zwarte mantel, streek het over de haren, bracht het tot leven, gaf het wat te drinken, stopte het een sigaret in de mond en stelde het een aantal vragen. Het hoofd smakte met de lippen, rookte en inhaleerde, blies kringetjes uit en gaf antwoord op de vragen. Of de vragen bij iedere voorstelling wisselden of altijd dezelfde waren weet ik niet, want ik had maar één voorstelling bijgewoond. Die had grote indruk op me gemaakt en me sedertdien niet meer losgelaten. Het hoofd was geen holle schedel, zoals dokter Schuitemaker er een in zijn werkkamer boven op een kast had staan, het leek er meer op dat het zo pas van een lichaam was verwijderd. Een schedel laat je koud, omdat je niet kunt zien wie de persoon is die erbij past, aan het hoofd in de tent daarentegen kon je duidelijk zien dat het het hoofd van een Javaanse jongen met lang haar was. Bloed kleefde er niet aan, het kersverse ervan werd weer opgeheven door de krijtwitte lippen en de gesloten ogen die heel langzaam opengingen. De trage antwoorden gaven aan dat het ontwaakte uit de slaap van een verre, voor ons gesloten wereld. Het hoofd vertelde dat hij - ik had het dus goed gezien, het was een hij - honderdvijftien jaar oud was, dat hij de plantage waar hij vroeger hard had moeten werken nog geregeld bezocht, dat hij erg verdrietig was omdat de nieuwe | |
[pagina 63]
| |
eigenaar zijn graf overhoop had gehaald en dat hij nu op zoek was naar een vrouw. Zijn vrouw of een vrouw, dat was niet duidelijk. De tovenaar vond het welletjes en liet, door met de hand langs de ogen van het hoofd te strijken, het weer in de vroegere slaaptoestand terugkeren. Ik verbaasde me meteen al over het gemak waarmee het hoofd zich gedroeg, alsof het nooit was weggeweest. Drinken en een vrouw, nog tot daar aan toe, maar roken? Gezien de leeftijd stamde het hoofd uit de tijd van de slavernij, uit de tijd dat er nog geen Javanen uit Java naar Suriname waren gebracht om op de plantages te werken. Er klopte iets niet. Het hoofd zei maar wat. We werden beduveld. Het was een truc. Met veel speurzin ben ik er achtergekomen hoe de truc in elkaar zat. In het blad van de tafel was een rond gat uitgesneden, terwijl op de vloer een effen kleed was gelegd. Tussen de poten van de tafel, die het dichtst naar het publiek toe waren gekeerd, kwam een spiegel te staan, waardoor het voor de toeschouwers net was alsof het kleed onder de tafel doorliep. Als iemand dan onder de tafel kroop en zijn hoofd door de ronde opening stak, zou je zweren dat zijn hoofd op tafel lag. Het bord was niet anders dan een ronde kartonnen kraag om de hals van het hoofd. Willy was verrukt over mijn scherpzinnigheid. Ze wilde wat graag onder de tafel kruipen en de rol van het hoofd op zich nemen. Dat ze zich in die rol onderwierp aan de tovenaar, die haar weer tot leven moest wekken en haar de vragen stellen, had ze nog niet door. Ik des te meer. Want zo, en alleen zo, kreeg ik de gelegenheid om met haar te doen waar ik zin in had, mijn hand op haar voorhoofd te leggen, haar zelfs over het hoofd te strelen. Willy, die anders een echt kruidje-roer-me-niet was, ging zo in haar rol op, dat | |
[pagina 64]
| |
ze me zonder tegensputteren liet begaan. Niemand mocht er natuurlijk achterkomen hoe de truc in elkaar zat. De repetities, die we onder de grootste geheimhouding hielden en waar zelfs de anderen niet bij mochten zijn, schiepen tussen ons een ongewone, intieme sfeer. Willy's hoofd was niet zo maar een hoofd, waar je met je handen aan kon komen, maar een hoofd, zoals er geen tweede was en dat alleen door mij benaderd en aangeraakt kon worden. ‘Ik zal doen alsof ik in trance ben,’ had Willy voorgesteld en dat leek me een goede aanpak. Juist dat vage, trance-achtige moest de toeschouwers het gevoel geven van iets onbestemds, iets onwerkelijks en ons vraag- en antwoordspel moest daarop worden afgestemd. Het zoeken naar een oude, afgedankte tafel, het (laten) maken van een cirkelvormig gat in het tafelblad, het knippen van de kartonnen kraag en het strelen van het hoofd namen zoveel tijd in beslag dat we niet toekwamen aan het opstellen van de vragen en antwoorden. Terwijl Nol, Mattes en Toeti een gedrukte tekst instudeerden daar goed mee opschoten en er zelfs een souffleur bij hadden gehaald, moesten wij nog beginnen met het uitstippelen van onze dialoog. De trance-gedachte van Willy kon alleen waar worden gemaakt als de vragen en antwoorden niet van tevoren op papier waren vastgelegd, maar als het ware uit het niets naar boven kwamen. Dat kon het beste worden bereikt als Willy zonder na te denken antwoorden gaf die spontaan bij haar opkwamen en ik van mijn kant daarop aansloot. Opzeggen van een uit het hoofd geleerd lesje was dus bij voorbaat uitgesloten. De toeschouwers moesten door de wisselwerking tussen de tovenaar en het hoofd de overtuiging krijgen dat de uitspraken van het hoofd niet van tevoren | |
[pagina 65]
| |
waren bedacht, de spanning die we wilden oproepen lag juist in het onvoorspelbare. We moesten het hebben van de ingeving, de vonk die op het publiek zou overslaan, en hoe meer ik Willy's hoofd streelde, hoe zekerder ik ervan was dat het zou lukken. In het vaste vertrouwen dat het wel goed zat, bereidden we ons voor op de voorstelling.
Op de vastgestelde dag, om vijf uur 's middags, was de kelder vol met toeschouwers. Niet alleen familieleden van de spelers, maar ook bekenden uit de naaste omgeving, uit de wereld van de school en de kerk waren aanwezig. Stanley opende als conferencier de voorstelling met het vertellen van moppen. Daarna werd het toneelstuk opgevoerd. Twee heren vertellen elkaar van hun gevoelens voor een dame, maar weten niet dat het voorwerp van hun liefde een en dezelfde persoon is. Zonder enige achterdocht geven ze elkaar de raad hoe het aan te leggen om het hart van de geliefde te vermurwen. De vrouw kan geen keuze maken. Telkens als een van de heren, die de aanwijzingen van de ander trouw gevolgd heeft, denkt dat hij het pleit heeft gewonnen en haar in zijn armen wil nemen, blijkt dat hij achter het net heeft gevist. Na veel gestuntel komen ze erachter dat de vrouw, waar ze zo hun best voor hebben gedaan, geen echte vrouw van vlees en bloed is, maar een door een tovenaar tot leven gewekte pop. Op dat ogenblik keert de vrouw weer tot haar vroegere staat terug. Toeti deed dat prachtig door haar armen slap langs haar lijf te laten bengelen en haar hoofd naar voren te laten vallen. Ze oogstte daarmee een spontaan applaus. Na de pauze was het weer de beurt aan Stanley, die ons nummer aankondigde. ‘Dames en heren, wat u zoëven hebt | |
[pagina 66]
| |
gezien van de pop was alleen maar toneelspel. Doen alsof. Ik kan u op mijn woord de verzekering geven dat de pop geen pop is, maar een echte vrouw: Toeti Goedschalk. Kijkt en overtuigt u. (Toeti komt op.) Give her a big hand! (Applaus.) Wat u nu gaat zien is iets totaal anders. Wie niet tegen een stootje kan wordt verzocht de zaal te verlaten. (Niemand staat op.) We zijn erin geslaagd om een hoofd te bemachtigen dat ons iets zal verklappen van hoe het daar (Stanley wees met de wijsvinger van zijn opgeheven rechterhand omhoog) toegaat. Iedere gelijkenis van het hoofd met een u bekende dame is een toevallige. Het hoofd dat u in deze spiritistische seance te zien zult krijgen is het hoofd van een vrouw, die eens, net als u, hier heeft geleefd. Misschien was ze een tijdgenote van Napoleon of van Cleopatra, wie zal het zeggen? Zij is de enige, die het ons kan vertellen. U begrijpt in ieder geval dat het niet het hoofd van Willy Meurs kan zijn, want wat weet die van die dingen daar af? (Stanley maakte bij “daar” weer de zoëven omschreven beweging.) U wordt verzocht niet te praten, niet te hoesten of uw neus te snuiten. Ik verzoek zelfs de dames hun waaiers niet te gebruiken. U kunt zelf wel begrijpen wat een overgang het voor het hoofd moet zijn, van daar naar hier.’ Het viel me op dat Stanley het voortdurend had over het hoofd, maar geen aandacht vroeg voor de tovenaar, die het hoofd tot leven en spreken ging opwekken. En toch was die de hoofdfiguur, want hij was per slot van rekening de bespeler van het hoofd. Het hoofd was zijn instrument, hij sloeg de toetsen aan. Hij moest proberen eruit te halen wat diep erin verscholen lag, zonder zijn inbreng zou het hoofd evenzogoed een hol vat kunnen zijn. Ik hoor nog de verraste kreten van het publiek toen het | |
[pagina 67]
| |
doek openschoof. Wat het zag was ook niet voor de poes. Willy's hoofd met gesloten ogen, de lippen krijtwit, het haar strak langs de oren naar achteren gestreken, lag bewegingloos op een bord. Twee langwerpige bloedkoralen oorbellen lieten het smalle gezicht nog beter uitkomen. De tovenaar, ik dus, was in een van rode lappen in elkaar genaaide toga, zoals de Romeinen droegen, gekleed. Een elegante snor en twee lange uitlopende bakkebaarden waren met houtskool bijgetekend. Het publiek klapte in de handen, ze waren ingenomen met onze presentatie, ze dachten waarschijnlijk dat het een tableau vivant was. Ik kon het allemaal in me opnemen. Willy moest haar ogen gesloten houden, al kon ze uit het volume van het applaus wel opmaken hoe de ontvangst was. Omdat ze nog niet aan roken toe was en ze bang was dat ze zou gaan hoesten, hadden we besloten het in de mond steken van een sigaret achterwege te laten. Dat was heel verstandig, want het moest voorkomen worden dat de as of de peuk op de grond voor de spiegel zou vallen en daarin weerkaatst zou worden. Ook het drinken vonden we nergens voor nodig, dat leidde maar af. Ik begon met het uitspreken van een toverspreuk, waarin termen als hokus pokus pilatus pas en Allah il Allah door elkaar werden gehaspeld. Vervolgens boog ik me van achter de tafel over het hoofd en beroerde, terwijl ik beide armen zijdelings strekte, met mijn mond Willy's gesloten ogen. Dit was een nieuwe kunstgreep, die we niet eerder hadden ingestudeerd, omdat ik heus wel begreep dat Willy daar niet van gediend was. Nu haar hoofd bewegingloos op het bord lag en zij zich, omdat zij nog niet tot leven was gewekt, alles moest laten welgevallen zag ik mijn kans schoon. Het publiek wist niet beter dan dat het zo hoorde. Nu volgde, | |
[pagina 68]
| |
onder het prevelen van de Ali Baba-formule ‘Sesam open U’, het strelen van het haar en de wangen. Wat er in Willy omging weet ik niet, maar ik vond dat ze langer dan nodig was treuzelde, voordat ze haar ogen opsloeg. Toen het eindelijk zover was kon het vraag- en antwoordspel beginnen. ‘Hoe heet je?’ ‘Wilhelmina, maar ze noemen me Willy.’ ‘Weet je waar je bent?’ ‘Nee.’ ‘Herken je hier iemand?’ ‘Nee.’ ‘Hoe oud ben je?’ ‘Honderd-een-en-vijftig jaar.’ ‘Waar kom je vandaan?’ ‘Van boven.’ ‘Woon je daar?’ ‘Ja.’ ‘Bij wie?’ ‘Bij oom en tante.’ ‘Hebben je oom en tante geen naam?’ ‘Ik mag hun naam niet ijdel gebruiken.’ ‘Hebben ze kinderen?’ ‘Ja.’ ‘Hoeveel?’ ‘Zes meisjes en een jongetje.’ ‘Hoe oud is het jongetje?’ ‘Net acht maanden.’ ‘Hoe heet hij?’ ‘Kindeke Jezus, maar we noemen hem...’ Er ontstond gerommel bij het publiek. Frater Vincentius, die bij de krant werkte, sprong van zijn stoel en riep dat we | |
[pagina 69]
| |
hiermee niet door moesten gaan. Het loopt uit op blasfemie, zei hij. De kinderen beseffen niet waar ze mee bezig zijn. Hij had er een aardig stukje over in de krant willen schrijven, maar dit... Een verwarde discussie laaide op. Vooren tegenstanders spraken zich uit voor en tegen voortzetting van de ondervraging. Willy begreep dat er iets mis was gegaan en sloot haar ogen. Ze deed het voorkomen alsof ze zich weer in haar eigen ontoegankelijke wereld terugtrok en met het onbegrip van de grote mensen niets van doen had. Ik stond in mijn eentje op het toneel als de grote zondebok, de enige verantwoordelijke, ik was het die de godslasterlijke uitspraken aan het hoofd had ontlokt. Ik hoorde meneer Chateau zeggen dat het juist goed was als kinderen ongedwongen lieten doorschemeren wat voor gedachten over het godsbegrip bij hen leefden. Hij zei dat hij getroffen was door het beeld van de tweeëenheid, oom en tante. Iets om over na te denken vond hij, maar de aanhangers van de frater snoerden hem de mond. De zes zusjes, zusters, waren voor de meesten de steen des aanstoots. Stel je dat eens voor, zei mevrouw Alberga, die zelf vier jongens had, afkeurend, stel je dat nou eens voor. Welke poel van verderf ze zich daarbij voorstelde weet ik tot op de dag van vandaag niet. De Louiseschool in de Gravenstraat is een meisjesschool, waar de meisjes allemaal witte blouses en donkerblauwe rokken dragen, maar wat moet je je verder daarbij voorstellen? Nols moeder wist de verontruste gemoederen te bedaren door snel boliviade en stroop te laten aanrukken. Mattes trok het gordijn dicht. De voorstelling was afgelopen. Willy kroop van onder de tafel te voorschijn. ‘Waarom heb je het kindeke Jezus erbij gehaald?’ verweet ik haar, ‘dat hadden we toch niet afgesproken.’ | |
[pagina 70]
| |
‘We hadden niets afgesproken,’ zei Willy. Dat was waar, we hadden niets afgesproken. Wat ik in de tent op het plein had gezien was alleen maar een technisch uitgangspunt geweest, ik had aan de truc met de spiegel iets extra's willen toevoegen. Willy had dat trance genoemd en zo had ik het ook opgevat. Trance stond voor ons gelijk met je onbelemmerd laten gaan. Toen ik met mijn lippen Willy's gesloten ogen beroerde en het zachte gekriebel van de wenkbrauwen voelde, was het of er in mijn hoofd iets begon te draaien. Het drong ineens tot me door dat mijn heimelijk pimpompikpak-plezier van tot nog toe het niet haalde bij mijn gevoelens van dat moment. Het hoofd werd niet langer door mij benaderd en gehypnotiseerd, ik werd de gehypnotiseerde. Ik was aan het hoofd overgeleverd. In die voor mij nieuwe toestand stelde ik de vragen over het daarginds, ik wilde van Willy dingen te weten komen waarvan ik nog geen weet had. ‘Je blijft voortaan van me af,’ zei Willy, terwijl ze de krijtstrepen van haar gezicht veegde. ‘Je denkt zeker dat ik blind ben. Je droomt van Toeti's borsten en je komt aan mij.’ Het leek wel of de hele wereld tegen mij samenspande. Hoe kon ik op zo'n moment aan Willy uitleggen dat ze echt blind was, hardstikke blind. Ze zag niet, wat iedereen in de kelder moet hebben gezien, dat ik haar en haar alleen wilde aanraken, op haar oogleden kussen, haar wangen strelen. Dat ik aan dromen gewoonweg niet toekwam, ik zat al boordevol, er kon heus niets meer bij. Er viel met haar niet te praten over wat er bij de voorstelling was misgegaan. Ze wist niet meer precies wat ze had gezegd, zei ze, maar als ze gezegd had wat ik zei dat ze had gezegd, dan was het niet haar fout, maar de mijne. Ik was erover begonnen, zij niet. Zij | |
[pagina 71]
| |
had zich aan onze afspraak gehouden - ‘zeg maar wat er in je opkomt’ -, daarmee uit. Zo probeerde ze me buiten spel te zetten. Het kwam allemaal, bedacht ik later, omdat haar ouders buiten op de plantage leefden en zij bij haar oom en tante in de stad inwoonde. Die hadden vier meisjes en een jongen, een nakomertje, Rikkie. Toen ik haar oogleden kuste moet ze, al zou ze dat nooit van haar leven willen toegeven, ook dat vreemde, duizelige gevoel hebben gehad. Ze heeft toen de hemel bevolkt met de schepsels die ze kende en het lag voor de hand dat haar oom en tante daar het meest voor in aanmerking kwamen. Het was een huis vol meisjes en Rikkie, als enig jongetje, sprong eruit. Zodoende. Het aantal van zeven, in plaats van vijf, eiste natuurlijk ook een verklaring. Maar ook daar vond ik een oplossing voor. In alle tories, verhalen uit vroeger tijden, hadden de mensen zeven kinderen. Er tin tin, wan konoe ben de, a ben habi sebi pikien, er was eens een koning, die had zeven kinderen. Er was nooit iemand in die andere wereld van de verhalen met vier of vijf kinderen, het waren er altijd zeven. Maar waarom had Jezus dan Rikkie's plaats ingenomen? Want daar zat de moeilijkheid. Ik moet toch aannemen dat Willy in het huis van haar tante Rikkie vaak schone luiers omdeed. Dat was doodgewoon. Hoe kon je dan die twee verwarren? Of schuiven als je in trance bent de beelden over elkaar heen, zodat je niet meer duidelijk kunt uitmaken wat je ziet? Willy, die Rooms is, had natuurlijk een zwak plekje voor kindeke Jezus en een kribbe verschilt niet zoveel van een wieg. Als frater Vincentius niet tussenbeide was gekomen, Willy niet in haar trance had gestoord, was er misschien een tip van de sluier opgelicht. Hij had haar | |
[pagina 72]
| |
teruggefloten, voor ze nog de kans had om alles wat ze zag goed in zich op te nemen en door te geven. Wat voor taal spreken ze daar, had ik haar willen vragen, Hebreeuws of een soort Esperanto? Is de profeet Eliah, die in een vurige wagen naar de hemel was afgereisd, daar goed aangekomen? Heeft je oom een baard? Worden daar ook kinderen geboren? Allemaal zaken, die ik dolgraag had willen weten en waar niemand mij een afdoend antwoord op kon geven. In mijn ogen was frater Vincentius een goddeloze spelbreker. Hij had Willy de weg versperd. Nu moest ik wachten tot Willy onder mijn betovering weer eens een ruimtereis ging maken en daar zag het voorlopig niet naar uit. |
|