| |
| |
| |
De Geer komt thuis aan de Haagse Prins Mauritslaan 61 na van de koningin opdracht te hebben gekregen een kabinet te vormen. Een opname uit juli 1939.
Foto: Haags Gemeentearchief
| |
| |
| |
De Geer in Lissabon
door
Hugo Pos
| |
| |
[De Geer in Lissabon
door
Hugo Pos]
So, without knowing she would do so, she took the turn that brousht her into this particular street.
- Djuna Barnes, Nightwood
Het zit zo. Met Jan Kuijk, de vroegere adjunct-hoofdredacteur van het dagblad Trouw heb ik eens in de zoveel tijd een lunchafspraak in het restaurant Haesje Claes in de Spuistraat in Amsterdam. We wisselen daar, na eerst een glas ijskoude korenwijn tot ons genomen te hebben, van gedachten over voorbije en recente zaken die ons bezig houden. In den beginne ging het vooral over Suriname, maar allengs heeft de draagwijdte van onze gesprekken zich zodanig verruimd, dat van een centraal thema geen sprake meer is. Ik ben al jaren gepensioneerd, rechter af, en beschouw me, na enige verhalenbundels te hebben gepubliceerd, met enig recht als auteur. Jan, een stuk jonger, is met de vut gegaan en studeert nu geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. We hadden elkaar een tijdje niet gezien, Jan was op reis naar Schotland geweest en ik verwachtte dan ook dat hij me over zijn wederwaardigheden heel wat te vertellen zou hebben. In plaats daarvan begint Jan te oreren over een studie die hij wil gaan maken.
‘Studie, wie, wat?’
‘De Geer.’
‘De Geer? Toch niet die De Geer die Engeland in de oorlog stiekem verlaten heeft om bij zijn vrouw in bezet Nederland te gaan uithuilen?’
| |
| |
‘Ja,’ zegt Jan, ‘over die De Geer heb ik het.’ Ik luister met een half oor naar zijn verdere uiteenzetting. De Geer gold toen ik in 1941 vanuit bezet Nederland Engeland wist te bereiken, daar als een verachtelijk heerschap, die het imago van een onverzettelijk vaderland onnoemelijke schade had berokkend. Ik wil Jan onmiddellijk toegeven dat onze kijk op het tijdperk van de oorlog na vijftig jaar wel aan enige herziening toe is, maar als je zelf niet zonder moeite vanuit Nederland de overkant hebt bereikt kun je nauwelijks sympathie opbrengen voor de man die de reis in omgekeerde richting heeft gemaakt. Ik moet Jan toen gevraagd hebben of De Geer voor hij uit Engeland vertrok erover (over zijn voornemen om naar Holland terug te keren) heeft gesproken. ‘Nee, dat heeft hij niet gedaan,’ zei Jan, die blijkbaar al in de stukken was gedoken. ‘Niemand wist er iets van.’
Niemand, misschien De Geer zelf niet. Deze gedachte komt plotseling bij me op. Zou het niet zo kunnen zijn dat De Geer, toen hij Engeland verliet met een opdracht van de regering om via Portugal naar Oost-Indië te gaan, zelf nog niet wist dat hij, eenmaal in Portugal aangekomen, zijn reisroute zou wijzigen? Zou het niet zo kunnen zijn dat De Geer toen juist datgene deed wat hij aanvankelijk niet van plan was te doen? Ik stel me zo'n keurige oude heer van zeventig voor die op het vliegveld van Lissabon wanhopig rondkijkt of hij de Nederlandse gezant ergens tussen de menigte ontwaart. Niet dat hij de man zou herkennen, maar de man behoort hem te kennen, naar hem toe te komen om hem te begroeten. Als na een kwartier vergeefs rondkijken niemand zich aandient realiseert hij zich met een schok dat hij geen
| |
| |
minister meer is, maar een ambteloos burger. Daar draaft geen gezant meer voor op. Inmiddels heeft een taxichauffeur hem met zijn valiezen hulpeloos zien staan rondkijken en biedt hem zijn diensten aan. Waarheen? De Geer kent maar één adres in Lissabon, dat van de ambassade. Het is tien uur in de ochtend en het personeel zal hem, mocht de gezant niet zo matineus zijn, wel binnenlaten. De chauffeur stopt de koffers in de achterbak en wacht op de man om hem het adres op te geven. Dat komt er niet van. De passagier schijnt diep in gedachten verzonken te zijn, want het blijft stil op de achterbank. Als het hem te lang begint te duren zet de chauffeur de meter aan. Dat helpt. Ambassador en nog iets wat hij niet verstaat hoort hij de man mompelen. De chauffeur knikt begrijpend, het is een adres dat hij kent. Hij is een spraakzame man die een mondje Engels spreekt. Hij vraagt de uit zijn lethargie gewekte passagier naar diens nationaliteit.
‘Dutch,’ zegt deze naar waarheid, hetgeen de chauffeur, die wel vaker internationale gasten heeft gereden, als Duits interpreteert. Voor hem een genoegzame aanleiding om zijn mening over de afloop van de oorlog te ventileren. Dat komt erop neer dat Duitsland - uw land zegt de chauffeur - de oorlog in feite al gewonnen heeft en dat Hitler binnenkort zijn entree in Londen zal maken. Als zijn passagier niet laat merken of hij het daarmee eens is of niet laat hij het daarbij. Niet alle Duitsers zijn blijkbaar op Hitler gebrand. Voor de rest van de rit doet hij er het zwijgen toe. Als we even aannemen dat de voor de taxichauffeur onverstaanbare woorden een zwakke poging van De Geer zijn geweest om het Nederlandse gezantschap aan te geven, dan had hij, toen de taxi voor
| |
| |
hotel Embaixador stilhield, de vergissing moeten hebben begrepen. In plaats van de chauffeur duidelijk te maken wat hij bedoelde gaat hij zonder meer akkoord met deze deviatie van zijn uitgestippelde koers en opent daarmee de deur voor de komende aberraties. Ook al heeft hij op dat moment nog niet door wat de gevolgen van deze afwijking zullen zijn, hij heeft, en dat is voor wat komen gaat belangrijk, toegelaten dat zich afwijkingen kunnen en mogen gaan voordoen. Als de chauffeur zijn valiezen uitlaadt is hij niet eens verbaasd. Hij laat het zich allemaal aanleunen, hij heeft nog niet door dat dit een van de meest doorslaggevende momenten in zijn leven zal blijken te zijn. Weliswaar heeft het hotel niet de allure die bij zo'n naam past, maar het stille straatje waar het aan ligt past wonderwel bij zijn gemoedstoestand, die van een ambteloos burger.
Door Jans toedoen is mijn interesse in het geval De Geer gewekt. Niet in zijn persoon, anderen moeten zijn politieke loopbaan maar onder de loupe nemen. De Geer boezemt me alleen belang in vanaf het ogenblik dat hij onvrijwillig uit zijn ambt is ontzet. Juist dat onvrijwillige houdt me bezig, want dat betekent toch zonneklaar dat hij niet weg wilde uit Londen, dat hij zich vastklampte aan zijn plaats in de diaspora. Hij wilde, defaitist of niet, op zijn post blijven, ook al was hij ervan overtuigd dat Nederland niets te winnen had met een voortzetting van de oorlog. Het gaat er mij niet om dat hij allerminst de man was om vanuit den vreemde leiding en bezieling te geven aan voortzetting van de strijd - want daar ben ik het roerend mee eens -, ik wil erachter zien te komen
| |
| |
op welk moment het idee in zijn hoofd post vatte om terug te keren naar bezet Nederland. Vanuit dat perspectief wil ik, met de schamele gegevens die mij hierover ter beschikking staan, de theorie aftasten, die ik, als ik er een naam aan zou moeten geven, de theorie van het averechtse handelen zou willen noemen. Ze komt erop neer dat het plan om naar Nederland terug te gaan niet op een vooropgezette gedachtengang berustte, zelfs niet eerder in zijn hoofd was opgekomen, maar juist dwars daartegen inging.
Hoe ik aan deze in de ogen van menigeen bespottelijke theorie van het averechtse handelen ben gekomen is een verhaal op zichzelf dat geheel losstaat van dit opstel over De Geer. Het betreft een gebeurtenis waarmee ik in mijn loopbaan als rechter in Suriname werd geconfronteerd.
Het moet ongeveer 1955 geweest zijn. Ik was als rechter-commissaris belast met het vooronderzoek in strafzaken. De R.C. had op het wijde terrein rondom het Fort Zeelandia, dat als Huis van Bewaring dienst deed, een klein houten kantoortje, dat, indien in gebruik, bemand werd door hem, zijn griffier en een ordonnans, de altijd goedgemutste Muntslag, een oude creool die tegen de zestig liep. 's Morgens tegen tien uur werd ik door de Officier van Justitie gebeld. Hij wenste de directe voorgeleiding van een man die een prostituée op klaarlichte dag op straat had doodgestoken. Er behoefde volgens de Officier geen politioneel onderzoek aan vooraf te gaan. Om tot een spoedige berechting te komen, de mensen in de stad waren geschokt, was het nodig dat de zaak zo gauw mogelijk kon worden voorgebracht. Ik stemde toe
| |
| |
en binnen een half uur werd de verdachte door Muntslag naar binnen gebracht. Een gedrongen donkere man, sterke gespierde armen, grijs kroezend haar. Hij zou op het eerste gezicht een havenarbeider kunnen zijn, een van de weinige ouderen die het zware werk nog altijd aankonden. De man is niet geboeid. Ik heb altijd geweigerd om geboeide personen een verhoor af te nemen, omdat ik ervan uitga dat iemand in geboeide staat niet vrij kan praten. Daar stond hij dan voor me, ik beduidde hem dat hij tegenover mij aan het bureau kon gaan zitten, maar hij bleef stokstijf achter de stoel staan. Omdat zijn hemd niet dichtgeknoopt was kon ik zien dat hij zwaar ademde, hijgde, zijn borstkas bewoog op en neer. Op zijn mond stond schuim, het leek wel of hij geen spuug, maar enkel schuim produceerde. Het zweet op zijn voorhoofd was opgedroogd, de korrels plakten er nog aan. Ik had voor het eerst in mijn rechterlijke loopbaan te maken met een verhoor dat ik nog heet van de naald moest afnemen. De griffier die aan de linkerzijde van het bureau zat wachtte tot hij met het tikken van de bekende regels, naam leeftijd, woonplaats, beroep, kon beginnen. Toen de man bleef staan drong het tot me door dat de man in zo'n staat van opwinding verkeerde dat het onbegonnen werk was om hem een verhoor af te nemen. Ik belde voor Muntslag om hem weer af te voeren, maar Muntslag was in geen velden of wegen te bekennen. Ervan uitgaand dat zo'n verhoor wel minstens een uur of wat zou duren was hij vast en zeker zijn geliefd puntbroodje met komkommer en zoutvlees bij de Chinees op de hoek gaan kopen. Ik kon aan de griffier zien dat hij zich niet op zijn gemak voelde, mij verging het niet veel
| |
| |
beter, al begreep ik instinctmatig dat ik daar niets van naar buiten moest laten blijken. De man deed een stap voorwaarts en pakte met beide handen de leuning van de stoel vast. Het hijgen, dat meer op briesen leek, ging nog steeds onveranderd door. Het flitste door mijn brein dat de man de stoel kon oppakken en op mijn hoofd laten neerkomen. Om dat te voorkomen leek het me geraden om ook maar op te staan. De griffier dook weg achter de schrijfmachine, terwijl hij het deksel ervan als een soort schild tussen hem en de man had opgesteld. Het was stil en warm in de kamer, een armoedig kantoortje, dat officieel het kabinet van de R.C. heette. De fan deed het al enige weken niet. Dat bracht met zich mee dat als er geen verhoren plaatsvonden de griffier en ik onze jassen over een stoel hingen. Nu, in functie, hadden wij beiden onze jassen aan, de hitte was voelbaar en de spanning steeg geluidloos naar een hoogtepunt. Ineens begon de man, nog voor ik hem iets kon vragen, te spreken. ‘Mi ben lobi én soté, ik hield zoveel van haar.’ Hij herhaalde dat zinnetje wel tien keer, steeds nadrukkelijker, alsof het een formule was waarmee hij het onheil dat over hem gekomen was kon bezweren.
‘Hier is een glas water,’ zei ik.
Het was het glas dat altijd voor mij, keurig afgedekt, op mijn bureau stond. Het hoofd van de griffier dook weer op vanachter het deksel. De man dronk het glas in één teug leeg, veegde met zijn rechterarm het zweet van zijn gezicht, knoopte de riem die zijn buik omknelde los en zakte op de stoel neer.
Toen Muntslag na een half uur welgedaan binnenkwam vond hij ons drieën zwijgend bijeen. De man liet
| |
| |
zich gedwee als een lam meevoeren naar het Huis van Bewaring.
‘Ben je erachter gekomen waarom hij het gedaan heeft?’ vroeg de Officier mij door de telefoon.
‘Ja,’ zei ik, ‘hij hield van haar. Je moet zijn broek op sperma laten onderzoeken.’
Een paar dagen later kon ik verder gaan met, of beter nog beginnen aan het verhoor. De man was een gewillige verdachte. Hij gaf antwoord op de vragen, bekende dat het mes dat als stuk van overtuiging diende van hem afkomstig was, bekende ook, iets wat hij niet had hoeven te doen, dat hij al drie avonden op de hoek van de Krabbesteeg en de Heiligenweg op de vrouw had staan wachten.
‘Ik had haar voorgesteld om mee naar mijn huis aan de Maagdenstraat te gaan, maar ze verzette zich, ze wou niet meegaan. Ik hou van je, heb ik tegen haar gezegd, als je niet met me meegaat, maak ik er een eind aan.’
‘Neem dat op, griffier,’ zei ik, ‘de verdachte verklaart dat hij een eind aan haar leven wilde maken.’
‘Nee,’ zei de man, ‘een eind aan mijn eigen leven.’
‘Met het mes?’
‘Ja, met het mes.’
De zestien messteken die de man de vrouw heeft toegebracht spraken een andere taal. Toch bleef de man volhouden dat de messteken niet voor haar, maar voor hem waren bedoeld.
‘Het bloed op de kleren van de vrouw is volgens het laboratoriumonderzoek van haar afkomstig,’ zei ik.
‘Ik begrijp het niet,’ zei de man. ‘Ik zag het mes flikkeren. Ik was klaar om dood te gaan.’
| |
| |
De Officier was weer aan de telefoon.
‘Heeft hij eindelijk bekend?’
‘Ja en nee.’
‘Hoezo?’
‘Hij zei dat hij haar niet had willen doodmaken. Hij deed precies wat hij juist niet had willen doen.’
De man heeft twintig jaar gekregen wegens moord. Het Hof nam de voorbedachte rade aan, omdat de man naar hij zelf had verklaard, drie avonden met het mes op zak de vrouw had opgewacht. Zijn verklaring dat hij niet haar, maar zichzelf had willen doden werd niet au serieux genomen. Aan zijn advocaat lag dat zeker niet. Die betoogde dat in dit exceptionele geval dader en slachtoffer in één persoon verenigd waren en dat bij de man de opzet om de vrouw te doden ontbroken had. Hij was het die, zonder dat hij er erg in had, voor het eerst met de theorie van het averechtse handelen op de proppen kwam. Onnodig te zeggen dat het Hof hem daarin niet kon volgen.
Het overhaaste vertrek, vlucht, van het kabinet op 14 mei naar Engeland is een historisch gegeven. Van daaruit zal onder de krijgshaftige leiding van koningin Wilhelmina de oorlog tegen Duitsland verder worden gevoerd. De berichten zijn somber, België capituleert, dan valt ook Frankrijk. De Geer twijfelt aan een overwinning van de geallieerden. Wie zijn daar, op Engeland na, eigenlijk nog van over? Hij zinspeelt op het sluiten van vrede met het Duitsland van Hitler. Er zijn er meer, dat weet hij, ook binnen het kabinet, die er ook zo over denken. Maar bij hem, hij die de primus inter pares behoort te zijn,
| |
| |
komt het onbewimpeld naar boven. In het strijdbare Engeland van Churchill past een dergelijk defaitisme niet, erger nog, het verzwakt de toch al niet sterke Nederlandse positie, die niet over de mankracht beschikt om veel indruk te maken. De koningin geeft hem te verstaan dat hij moet aftreden. Hij sputtert niet tegen, maar geeft in het kabinetsberaad te kennen dat hij minister van financiën wenst te blijven. Het wordt hem niet gegund. Zijn eigen ministers laten hem vallen. Hij komt als ambteloos burger op straat te staan, weliswaar niet brodeloos, want een ruim wachtgeld wordt hem toegekend. Zijn aandringen om minister te mogen blijven geeft wel aan dat hij op dat moment er nog niet over piekerde om naar Nederland terug te keren, ook al is hij ervan overtuigd dat Duitsland de oorlog al vrijwel gewonnen heeft en dat voortzetting van de strijd nutteloos, uitzichtloos en vruchteloos is. Het kabinet wenst de ex-premier toch liever niet in Engeland te zien rondlopen, uit vrees dat zijn defaitisme besmettelijk zou kunnen zijn. Deze argwaan kon zeker niet op de Engelsen slaan, want eerstens ging het Engels spreken De Geer moeilijk af en bovendien voelde hij zich in Londen een verloren figuur, volkomen ontredderd en ontheemd. Er mochten dan wel in een vroeger stadium een stuk of wat Engelse staatslieden zijn geweest, die het behoud van het Britse imperium van groter gewicht achtten dan het eeuwenoude equilibrium op het continent en derhalve bereid tot een compromis met Hitler, nu lieten deze stemmen zich niet horen. Dat De Geer met Britse geestverwanten, die weinig sympathie konden opbrengen voor Churchills ‘war of moral indignation’, een soort club,
| |
| |
een kabale, zou hebben kunnen vormen om zijn ideeën uit te dragen is haast ondenkbaar. De Geers onvoorstelbare onwetendheid met wat zich in het buitenland (met uitzondering van Duitsland) afspeelde, doet vermoeden dat hij niet eens op de hoogte was van de aanwezigheid en de denkbeelden van deze personen. Een aan de kant gezette De Geer, die geen toegang had tot de pers en de bbc, had in Engeland hoogstens in kleine kring wat irritatie kunnen opwekken, meer niet. De wens om zich van hem te ontdoen door hem met een opdracht naar Indië te laten afreizen, sproot eerder voort uit het gevoel van gêne van de Nederlandse ministers in Londen, die verdere confrontatie met de door hen afgezette premier nogal pijnlijk vonden. Hoe komen we van hem af, dachten ze, en het moet Welter, de minister van koloniën, zijn geweest die de voor de hand liggende oplossing vond, die sinds jaar en dag in Nederland opgang had gedaan: Moeilijke jongens stuur je naar Indië. Er kwam bovendien nog iets bij. De Geer had drie kinderen in Indië zitten, dus van een kwellende eenzaamheid hoefde geen sprake te zijn. Welter, de oud-gediende, lichtte hem in hoe gerieflijk het leven daar in de tropen voor de Hollanders vergleed, hoe gezeglijk de inlanders waren, hoe gevarieerd de natuur. Het leek wel of hij jaloers was dat hij zijn gewezen voorzitter niet daarheen kon volgen.
Koffers pakken en uitpakken. De Geer was nog maar amper zes maanden geleden halsoverkop als een dief in de nacht uit Holland vertrokken en nu was het al weer zover. Hij bezat geen avontuurlijke geest. Zijn reizen hadden zich niet verder uitgestrekt dan het Schwarzwald, Wiesbaden, Interlaken en het Vierwoudsteden- | |
| |
meer. De opdracht om naar Indië te gaan - om een onderzoek in te stellen naar de financiële verhouding Nederland-Indië, speciaal met het oog op de na-oorlogse toestand - reikte verder dan zijn aan nauwe grenzen gewende gezichtsveld. Hoe heeft De Geer zijn uitzending naar Indië (zo heet dat in het ambtelijk jargon) opgevat? In het oude Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kwam de term gehengen en gedogen voor en ik geloof dat deze woordkeuze de instelling van de in Londen op een zijspoor gerangeerde De Geer treffend weergeeft. Injecties tegen cholera, pokken en meer van het soort tropische ziekten heeft hij gewillig ondergaan. Weg is weg, moet de regering hebben gedacht, en met de nodige voortvarendheid verkreeg ze van de Britse veiligheidsdienst de vereiste toestemming voor De Geer om Engeland te mogen verlaten. Meer moeite koste het om transport en reisplan voor elkaar te krijgen. Vanzelfsprekend kon dat in het door de Duitsers belaagde Engeland niet aan een reisbureau worden overgelaten, daar kwam diplomatieke bemiddeling aan te pas. Voor de grote transatlantische vluchten stonden verschillende opties open, afhankelijk van het aanzien en de persoon in kwestie en de urgentie van de reis. Op de lange wachtlijsten hadden militairen, diplomaten, politici altijd voorrang. Er werd zuinig met de karige zitplaatsen omgesprongen, de passagier had het niet voor het zeggen. Ook de reisroute bleef in het ongewisse. De Geer had om Indië te bereiken net zo goed op een vlucht Groenland/Amerika, Cairo - Bangkok - Singapore of via West- en Oost-Afrika kunnen zijn geboekt. Lissabon was maar een van de mogelijkheden. Was
het een andere stopover geworden,
| |
| |
dan was dit opstel nooit geschreven om de doodeenvoudige reden dat De Geer in dat geval goed en wel in Batavia zou zijn aangekomen en daar een groot deel van de oorlog in een Japans interneringskamp hebben doorgebracht. Het heeft geen zin om uit te weiden over iets dat zich niet heeft voorgedaan, duidelijk is dat de pleisterplaats Lissabon met haar tentakels naar Berlijn en bezet Nederland niet aan zijn brein in Londen kan zijn ontsproten.
Het plan om hem met een opdracht naar Indië te doen vertrekken kwam zoals we gezien hebben niet uit zijn koker, maar ging van het kabinet uit. Indië lag in die dagen voor de hand. Het kabinet, waarvan hij nog maar kort geleden de aanvoerder was, had zelfs met de gedachte gespeeld om daarnaartoe te verhuizen, maar de koningin, die dicht bij haar volk wilde blijven, had zich daartegen verzet onder het voorwendsel dat ze niet goed tegen het klimaat kon (iets wat ze niet uit eigen ervaring kon weten want ze had nog nooit een voet in een van haar tropische bezittingen gezet). De regering liet het plan dan ook al gauw varen en het was ten slotte de ambteloze burger De Geer die in zijn eentje naar Oost-Indië mocht vertrekken. Van een welbewust, een te voren overdacht voornemen om stiekem naar Nederland uit te knijpen is tot dat moment geen sprake. Eerder het tegendeel. Als het waar is wat professor De Jong schrijft, dat Gerbrandy, de opvolger van De Geer als premier, al in augustus het vermoeden koesterde dat De Geer zijn zinnen had gezet op een terugkeer naar Nederland (toen hij om bij te komen van alle enerverende gebeurtenissen twee weken vakantie in Zwitserland wilde doorbrengen,
| |
| |
wat er overigens niet van is gekomen), dan had hij als premier ervoor moeten waken dat de man niet de gelegenheid kreeg om dit snode plan ook uit te voeren. Wat daar ook van zij, het cruciale moment van de besluitvorming is nog niet aangebroken. De Geer aanvaardt de regeringsopdracht en toucheert het daaraan gekoppelde reisgeld voor een vliegtocht die hem via Lissabon en Californië naar Indië moet voeren. Op 5 november landt hij in Lissabon en op 26 november schrijft hij een brief aan het kabinet waarin hij zijn opdracht teruggeeft en tevens vermeldt dat hij voornemens is naar Nederland terug te keren.
Mijn veronderstelling dat De Geer toen hij Engeland verliet niet beter wist dan dat hij op weg was naar Indië mag dan wel speculatief zijn, zo gek is ze toch niet. Want wat verklaart hij zelf als hij in 1947 voor het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam moet verschijnen op grond van het feit dat hij opzettelijk tijdens de oorlog de Staat tegenover de vijand had benadeeld en deze vijand hulp had verleend? Ik citeer nu letterlijk de verklaring van de verdachte uit het arrest van het Hof: ‘dat hij zich in november 1940 na het aanvaarden van een regeringsopdracht in Nederlands-Indië naar Lissabon heeft begeven; dat hij aldaar het plan opvatte om naar Nederland terug te keren en zich daartoe met de Duitse gezant in Lissabon in verbinding stelde’ enz.
Aldaar, ik heb het onderstreept, daar gaat het mij om. En dat aldaar vindt steun bij wat de getuige Welter voor het Hof verklaart: ‘dat verdachte eind november 1940 vanuit Lissabon, alwaar hij met een regeringsopdracht op weg naar Nederlands-Indië vertoefde, een brief schreef,
| |
| |
waarin hij, verdachte, hem, getuige, mededeelde van gedachte te zijn veranderd en liever als ambteloos burger naar Nederland te willen terugkeren.’
Daar heb je het weer. De Geer schreef dat hij van gedachte veranderd was. Dat wil niet anders zeggen dan dat hij, toen hij vanuit Londen vertrok, nog niet het plan had opgevat om naar Nederland terug te keren. De ommezwaai, deze volte-face, maakt hij eerst als hij goed en wel in Portugal is gearriveerd (bijna had ik geschreven voet aan wal had gezet). Daar komen geen heimelijke geldbedragen, geen verleidelijke vrouwen of ingewikkelde intriges aan te pas. De Geer is een eenzame man, levend, neem ik aan, binnen het hem goed passende keurslijf van zijn huwelijk en zijn christelijke beginselen. Voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde maakt het niet uit of hij zijn onzalig besluit om naar Nederland terug te keren al in Engeland of eerst in Portugal heeft genomen, dat weet ik ook wel. Maar het kan wel licht werpen op de verborgen drijfveren van 's mensen doen en laten. We doen er goed aan ons te houden aan de eigen opgave van De Geer in zijn brief van 26 november dat hij als ambteloos burger verder wilde leven. Met die redenering sloeg hij, de ex-premier, de deur achter zich dicht, hij beleed daarmee het anarchistisch flierefluitersprincipe van ik doe maar wat mij in mijn kraam past. De man, die nog maar een maand geleden in Engeland als minister van financiën in het kabinet onder de aegis van de strijdbare Wilhelmina, ondanks alle innerlijke twijfel, had willen aanblijven, was als een blad aan een boom omgedraaid en nam een stap die hem voorgoed zou verwijderen van vorstin en
| |
| |
het overgrote deel van zijn landgenoten. Dit is geen typisch voorbeeld van zwei Seelen in einer Brast, hier schakelde de ene ziel juist de andere uit.
Alles goed en wel. In Londen was er dus nog niets aan de hand. Maar wat heeft zich dan in Lissabon afgespeeld? Ik vat het verhaal weer op daar waar de taxichauffeur De Geer bij het hotel Embaixador heeft afgezet. Een gelovig iemand als De Geer zal bezwaarlijk kunnen aannemen dat de taxichauffeur een instrument in handen van de Voorzienigheid was. Schrijver dezes houdt het daar ook niet op. Maar zeker is wel dat deze eerste ogenschijnlijk zo onbelangrijke beslissing tot de andere, verder strekkende stappen heeft geleid. Was hij rechtstreeks naar het gezantschap gereden dan had hij vast en zeker de gezant onmiddellijk van de regeringsopdracht om naar Indië te gaan op de hoogte gebracht en het aan hem overgelaten om de praktische details van de reis voor hem te regelen. Nu hij daarentegen door zijn eigen passief gedrag in dit afgelegen hotel terecht was gekomen begon hij daar anders tegenaan te kijken. De gezant, waarom zou hij? Het transitvisum voor Amerika had hij al in zijn paspoort staan, over reisgeld beschikte hij en zakelijke besognes had hij daar niet af te wikkelen. Een beleefdheidsbezoek kon er wel af, maar daar was absoluut geen haast bij. Haast, had hij wel haast om naar Indië te gaan? Waar hij behoefte aan had was een grote mate van mst en geborgenheid en het was maar de vraag of hij die in het verre Indië, vanwaar krijgshaftige klanken het kabinet in Londen hadden bereikt, wel zou vinden. Indië oefende geen magneetwerking op hem uit, van ‘De stille kracht’ van Couperus, dat hij lang geleden in verloren ogenblikken
| |
| |
had gelezen, was hem een zekere weerzin tegen dat land vol van duistere magie bijgebleven. De regeringsopdracht, waar hij geen zeg in had gehad, had even zo goed een taak in een ander land, Canada, Brazilië, Japan desnoods, kunnen behelzen, al moest dan de toevallige aanwezigheid van zijn drie kinderen in dat verre Indië de pil voor hem vergulden. Het drong tot hem door dat hij als een willoze pion over de aardbol werd geschoven. De regeringsopdracht was een soort kompasnaald, ze gaf de richting aan waarheen hij gaan moest en zolang hij die opdracht op zak had diende hij haar te volgen. Hij had te lang in de politiek meegelopen om niet te begrijpen dat die hele opdracht een doekje voor het bloeden was, dat niemand op zijn rapport zat te wachten, dat als het ooit afkwam het ongeopend in een la zou verdwijnen met een officiële dankbetuiging voor aan den lande bewezen diensten. In zijn isolement ontdekte hij dat aan dat veronderstelde plichtsgevoel dat hem dreef allerlei tot nog toe verborgen kanten vastzaten. Het was alsof je een viool in handen had, die nog gestemd moest worden. Van het op de juist hoogte aandraaien van de snaren hingen toon en geluid af. Was het werkelijk zijn plicht dat hij een regeringsopdracht moest vervullen door naar Indië te gaan? Was de werkelijke bedoeling van de opdracht niet dat hij uit Engeland verdwijnen moest en dat het er eigenlijk niet toe deed wat hij daarna uitvoerde. Nu hij aan de onuitgesproken bedoeling van de opdracht had voldaan, werd de opdracht zelf, waarvan de nietszeggendheid door de formele formulering heenschemerde, van steeds minder belang. Waar het op aankomt, redeneerde hij, heb ik gedaan, aan de tierlantijntjes heeft niemand echt behoef- | |
| |
te, nu ben ik dus vrij om de opdracht terug te geven. Als burger zonder verplichtingen tegenover mijn opdrachtgever kan ik mij met een gerust hart weer naar huis begeven. Het is een redenering die, ware er geen oorlog geweest en ware
Nederland niet door de Duitsers bezet, weinig tegenspraak zou oproepen. Maar stel dat hij de opdracht teruggaf. In Portugal blijven was alleen al om financiële redenen uitgesloten, terug naar Engeland behoorde evenmin tot de mogelijkheden, zij, de Nederlandse - en de Britse regering, zouden hem zien aankomen. Hij moest, dat zag hij wel in, niet te lang wachten met beslissen want het reisgeld raakte op en dan zou hij op hangende pootjes naar de gezant moeten gaan en zijn hand ophouden. Om al deze beklemmende gedachten van zich af te schudden besloot hij het hotel, dat aan een nauwe straat lag, te verlaten en een meer bij zijn stand passend hotel aan het Estoril te betrekken. Hoezeer ook verschillend, de zee en de stranden roepen bij hem de herinnering aan Scheveningen op en Scheveningen op haar beurt bracht hem terug naar zijn eigen plek in Holland bij moeder de vrouw. Het begon er op te lijken dat twee even sterke partijen aan het touwtrekken waren, het plichtmatige Indië, hem opgedrongen door het kabinet, en het bezette Nederland. Maar dat was nou juist het meest netelige punt van deze touwtrekkerij, achter bezet Nederland stonden de Duitsers. Er was geen bezet Nederland denkbaar zonder de nazi's, zonder Hitler. De weg naar Indië was vrij, zonder inmenging van wie dan ook, de terugkeer daarentegen was niet mogelijk zonder de medewerking en toestemming van de Duitse overheid. Onze man in Lissabon, de gezant, scheen niet
| |
| |
op de hoogte te zijn van wat zich in het gemoed van De Geer aan het afspelen was. Blijkbaar had hij geen codebericht uit Londen ontvangen om de wankelmoedige ex-premier in de gaten te houden en ervoor te zorgen dat deze er niet vandoor ging. Hij stond in elk geval niet op de uitkijk om De Geer op te vangen en uit een brief aan de regering in Londen valt op te maken dat hij zich niet heeft gehaast om hem op te zoeken. De gezant was een verwoed jager en zijn liefde voor de jacht verklaart misschien zijn afwezigheid. We weten niet hoe dat eerste contact tussen De Geer en hem is verlopen. Het is in ieder geval duidelijk dat De Geer hem toen niet over zijn plan om naar Nederland terug te keren heeft gesproken, want in dat geval had hij dit onmiddellijk aan de regering in Londen gemeld. Ik stel me voor dat de heren bij hun eerste ontmoeting wederwaardigheden over en weer hebben uitgewisseld en dat ook de reis naar Indië ter sprake is gekomen. Namen worden genoemd en de gezant zal wel aan De Geer gevraagd hebben straks in Batavia de groeten voor hem te doen aan bekenden met wie hij in Utrecht nog samen gestudeerd had. Een rustige bedaarde oude heer, moet de gezant gedacht hebben, niet iemand die hem moeilijkheden zou kunnen veroorzaken. Dat wordt pas anders als De Geers brief van 26 november Welter in Londen bereikt, het kabinet doet opschrikken en een reeks brieven en telegrammen over en weer gaan om het onheil te keren.
Het is niet nodig om naar een van buiten komende oorzaak te zoeken om De Geers ommekeer te kunnen benaderen. Hij mag dan wel in een meer comfortabel hotel in Estoril zijn intrek hebben genomen, de een- | |
| |
zaamheid overviel hem telkens weer als hij 's avonds zo tegen acht uur alleen aan tafel zat. Hij had de indruk dat de in geanimeerde gesprekken gewikkelde gezelschappen aan de andere tafels meewarig naar hem keken en hij haastte zich dan om zijn maaltijd, die hij anders langzaam had gesavoureerd - vooral de zeetong en de heek viel en bij hem in de smaak -, zo snel mogelijk te doen verlopen. Na de koffie vluchtte hij dan maar weer naar zijn kamer om brieven te schrijven, zonder dat hij er zeker van was of hij die wel zou verzenden. Hij had graag aan zijn kinderen in Indië willen schrijven wat er in hem omging, maar hij zag ervan af, omdat hij bang was dat ze daardoor in moeilijkheden konden komen. (Hij ging ervan uit dat er in Indië censuur op de uitgaande- en binnenkomende post was ingesteld.) Dus bleef het bij een enkele smalende tirade aan het adres van de ondankbare drinkebroer Gerbrandy, die nota bene door hem in het kabinet was gehaald. Ondank is 's werelds loon, schreef hij, maar hij hoedde zich ervoor om in zijn brieven kritiek op de in zijn ogen hoofdschuldige, Hare Majesteit, te uiten. Troost zoekt hij bij de psalmdichter, zijn trouwe metgezel:
O, wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech,
dat ik in de tenten Kedars wone.
Mijn ziel heeft lang gewoond bij degenen
Ik ben vreedzaam; maar als ik spreek,
In gedachten houdt hij lange monologen, telkens en
| |
| |
telkens weer dezelfde argumenten herhalend die tot een besluit in de een of de andere richting moeten leiden. Elk besluit dat hij zal nemen is onherroepelijk, dat ziet hij wel in. Wat hij niet ziet, is dat hij het besluit feitelijk al genomen heeft door niet van het vliegveld rechtstreeks naar het gezantschap te gaan en de gezant op de hoogte te brengen van zijn verdere reisplan naar Indië. Want door die minuscule wending in de normale gang van zaken aan te brengen heeft hij in werkelijkheid een wiel aan het draaien gezet dat niet meer te stoppen is.
Hoelang de periode van onzekerheid heeft geduurd kunnen we opmaken uit twee onomstreden feiten. De Geer arriveert op 5 november in Lissabon. Ging hij die dag daarop, zoals van een man met een vooropgezet doel verwacht mag worden, naar de Duitse gezant? Welnee. Eerst op 20 november zal hij zich naar de Duitse legatie begeven om de gezant zijn verzoek tot terugkeer voor te leggen. Daar liggen twee weken tussen en voor iemand die twijfelt kunnen dagen heel wat langer dan vierentwintig uur duren. Eerst als De Geer zijn besluit heeft genomen en de regering in Londen daarvan heeft verwittigd is het gedaan met zijn wankelmoedigheid. De twijfel is van hem afgevallen, hij weet nu wat hem te doen staat. Brieven van de regering in Londen bereiken hem, allerlei vooraanstaande Nederlanders in Lissabon komen hem op het hart drukken om toch vooral niet naar Nederland terug te keren - ‘wat een kinderjuffrouw kan doen kunt u niet’ -, hij slaat al die waarschuwingen in de wind. Zijn besluit tot repatriatie heeft al vaste vorm aangenomen. De audiëntie bij de Duitse gezant is voorspoedig verlopen. Toen de gezant zich over de persoon
| |
| |
van De Geer liet informeren en te horen kreeg dat hij geen minister-president meer was, kon hij zijn teleurstelling met moeite onderdrukken. Het vangen van een grote vis zou zijn aanzien bij de buitenlandse dienst aanmerkelijk hebben bevorderd, nu bleef het bij een ongewone maar niet opzienbarende vangst. Al dadelijk besefte hij dat hij de nodige voorzorgsmaatregelen moest nemen, alvorens aan de terugkeer van De Geer viel te denken. Aan het hoofd van zijn veiligheidsdienst gaf hij de opdracht om de gangen van De Geer na te gaan. Het zou hem immers zijn baan, zo niet zijn kop, kunnen kosten, als later zou blijken dat achter het voorkomen van een onschuldige grijsaard een gewiekste spion schuilging, die onder het mom van het verlangen naar zijn zieke vrouw naar Nederland wilde afreizen. De ingewonnen inlichtingen stelden hem evenwel gerust. Van enig contact met de Britse geheime dienst was niets gebleken. Hij gaf de berichten door aan zijn superieuren in Berlijn en beduidde De Geer dat hij op antwoord moest wachten aleer hem een visum kon worden verstrekt.
Het is achteraf bezien niet goed te begrijpen waarom De Geer niet naar Indië is gegaan. In zijn gedachtengang was de oorlog voor Engeland, dat er vrijwel alleen voor stond, een verloren zaak. Duitsland zou binnen afzienbare tijd het land op de knieën hebben gekregen, waarna er weer vrede - een Duitse vrede waarmee hij, De Geer, vrede kon hebben - in Europa zou heersen. Hij zou dan als een man met vooruitziende blik naar Holland terug kunnen keren en als Minister van Staat een honorifieke oude dag slijten. Allemaal redenen om zonder veel hoofd- | |
| |
brekens gevolg te geven aan de regeringsopdracht. Waarom dan die merkwaardige beslissing bij aankomst in Lissabon om het Nederlandse gezantschap te mijden en in een onaanzienlijk hotel zijn intrek te nemen? Mijns inziens valt dat alleen met mijn theorie van het averechtse handelen te verklaren. De Geers handeling hoort wat dat betreft in dezelfde categorie thuis als die van de messentrekker in de Krabbesteeg. Als het hem toegezegde visum te lang naar zijn zin uitblijft schrijft hij op 25 december, na eerst naar de Engelse kerk geweest te zijn en daar ‘silent night, sacred night’ te hebben meegezongen, de gezant dat hij bij langer dralen toch naar Indië zal gaan. Een loze bedreiging, want wat stond hem daar te wachten? Na zijn brief van 26 november aan de regering in Londen waarin hij zijn opdracht teruggaf en te kennen gaf dat hij naar bezet Nederland wilde terugkeren en nadat hij daartoe contact met de Duitse gezant had opgenomen, was hij in Nederlandse ogen persona non grata geworden, erger nog een staatsgevaarlijk persoon. Hetgeen inhield dat hij bij aankomst in Indië een grote kans liep onmiddellijk te worden geïnterneerd.
Ambteloos burger, als hij zijn opdracht terug heeft gegeven is hij dat inderdaad en hij zal dat om zijn terugkeer naar Nederland te rechtvaardigen steeds meer gaan benadrukken, maar voelt hij zich ook zo? Hij had er zelfs nog over gedacht om zijn opwachting te maken bij Salazar. Hoe benijdt hij deze dictator die het toch maar gelukt is om zijn land buiten het krijgsgewoel te houden, neutraal, van oudsher het hoogst denkbare goed voor een Nederlands staatsman. Bij nader inzien heeft hij dat plan
| |
| |
laten varen. De degradatie die hij van zijn eigen kabinet heeft ondergaan deed hem denken aan een prent waarop kapitein Dreyfus afgebeeld was op het moment dat de epauletten van diens schouder worden gerukt. Nu, in een soortgelijke vernederende positie gebracht, lijkt het hem beter met de ootmoed van de ware gelovige enkel op God zijn vertrouwen te stellen. Wat hem blijft hinderen is het geld dat opraakt. Iedere maaltijd die hij nuttigt, ieder glas vino verde dat hij daarbij drinkt betaalt hij met het reisgeld dat hem door de regering is verstrekt. Dat doet hem bij de Duitse gezant aandringen op spoed.
Wanneer De Geer, eindelijk in het bezit van het Einreisevisum, op 4 februari 1941 Lissabon verlaat is het een andere De Geer dan die op 5 november in Lissabon uit het vliegtuig stapte. Toen was hij nog, hoe hij ook over de afloop van de oorlog mocht denken, met een regeringsopdracht op zak op weg naar Indië, zonder dat hij de hulp van wie dan ook behoefde in te roepen, nu was hij, totaal ondergeschikt en afhankelijk van het Duitse welbehagen, op de terugweg naar het door de nazi's bezette vaderland.
Waar vind je in de literatuur een gedragspatroon als dat van De Geer beschreven? Ik zou het niet weten. Misschien bij de Russen, maar daar ben ik niet echt in thuis. Bladerend in wat boeken stoot ik op een strofe in Gedichten van Fernando Pessoa (in de vertaling van August Willemsen) en wat ik daar lees komt aardig in de buurt van dat waarnaar ik op zoek ben,
Naar links gegaan was in plaats van naar rechts;
| |
| |
Ja had gezegd in plaats van nee, of nee in plaats van ja;
Geraadpleegde bronnen:
Dr L. de Jong: Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 9, Eerste helft.
Sententie dd 23 mei 1947 van het Bijzondere Gerechtshof te Amsterdam, Eerste Kamer.
|
|