militaire successen van de Oranjes te bezingen en de eigen identiteit te bevestigen. Maar vooral leefde de gedachte dat de dichtkunst in de eigen taal roem en eer verschafte aan het vaderland, dat mede door die gemeenschappeljke taal werd gedefinieerd. De muzen waren niet alleen in dat nieuwe vaderland komen wonen en maakten er deel van uit, zij gaven het ook gestalte.
Dit boek is een geschiedenis van de Nederlandse literatuur en het literaire leven in de Noordelijke en Zuidelijke provincies van ongeveer 1560 tot circa 1700. Een tijdspanne waarin het zwaartepunt van de cultuur eerst ligt in het bloeiende handelscentrum Antwerpen, waar de aanzet wordt gegeven tot de renaissancepoëzie, om zich daarna te verplaatsen naar Amsterdam, de stad die in de loop van de zeventiende eeuw uitgroeit tot een ware metropool. De Republiek wordt halverwege de zeventiende eeuw door haar buren erkend als een machtige staat, die vooral als het haar goed uitkomt de Zuidelijke broeders de hand blijft geven.
Een geschiedenis wil zeggen: een functionalistische geschiedenis, waarin de literatuur wordt ingebed in de veranderende samenleving en waarin tegelijk veel aandacht wordt gegeven aan interne literaire ontwikkelingen.
We sluiten daarmee gedeeltelijk aan bij de aanpak van de literatuurgeschiedenis die aan dit project vooraf ging: Nederlandse literatuur, een geschiedenis (1993), onder hoofdredactie van M.A. Schenkeveld-van der Dussen. Dit boek had echter een fragmentarische opzet met vele aparte hoofdstukjes, die allemaal waren opgehangen aan een te dateren literaire gebeurtenis, wat tegemoetkwam aan twijfels over de werkzaamheid van een centraal perspectief. In plaats daarvan bieden wij een verhaal waarin we afzonderlijke teksten in samenhang proberen te zien met gelijktijdige verschijnselen en waarbij we letten op verbanden en continuïteit. Dit is in de geest van het Taalunie-project waarbinnen wij werkten. Iedere generatie schrijft haar eigen literatuurgeschiedenis. Ook dit boek is een generatieproduct, dat in zijn aandacht voor de functie van teksten in hun historische context een verschuiving in de beoefening van de historische letterkunde weerspiegelt die al enkele decennia aanwijsbaar is. Wij zijn in hoge mate schatplichtig aan die verbrede vakbeoefening. Deze heeft in aanzienlijke mate onze invalshoeken en de invulling daarvan bepaald, hoewel we uit de beschikbare gegevens onze eigen keuzes maakten.
Het literaire aanbod van de hier beschreven periode is bijzonder rijk en verscheiden. We benaderen het zoveel mogelijk binnen de context van kringen, milieus of instituties, of in zijn relatie tot opdrachtgevers. Maar we beschouwen auteurs en werken evenzeer als motor van literaire ontwikkelingen. Daarom geven we gepaste aandacht aan poëticale aspecten, aan de tegenstellingen tussen versierende verbeelding en sobere overtuigingskunst, aan de didactische helderheid in de