De ouderlooze wees.
Stem: ô Hemelliefde, enz.
Schutte, Gez. D. II. blz. 152.
Mijn Vader, Moeder beide in 't graf!
Waar is een smart die aan mijn smart kan evenaaren?
Hoe wagt op mij een heir van duizende gevaaren!
Ik derf die moederzorg - dien vaderlijken staf,
Die mij bewaakte en zagt regeerde,
Ik derf dat oudrenhart, dat mijne rampen weerde.
Betreed ik dien ontblooten grond,
Op welken ik voor heen voor hunne reekning leefde,
En waar dit kinderhart aan hunne boezems kleefde,
Nu zoek ik vruchteloos naar die ik eertijds vond.
ô Sombre vloer! vang mijne klagten!
Slurp deeze traanen op in moedelooze nachten.