| |
| |
| |
Hemelvaartzang.
Stem: ô Donkre nacht, enz.
Schutte, Gez. D. III. blz. 39.
of: Psalm. 72.
De Olijfberg is verheugd.
'k Zal in 't gezicht der Tempellichten
Een Godgeheiligde Eerzuil stichten,
Bij 't beeven van de hel.
| |
| |
Vang, Golgotha! mijn menschenklanken,
Ik juich bij Kedrons beek;
Gethsemane, gij hoort mij danken
Hier is de zielestrijd gestreeden.
Hier kroop de Borg in 't stof.
Hier rollen nu mijn zanggebeden.
Hier zingen de Englen lof.
Uw' Gnazaftani doet mij zingen,
Hoe Godverlaaters, zwervelingen
In Gods gemeenschap 't leeven vinden.
Gansch de aarde staat verrukt!
Daar ge uw gevangnen wilt ontbinden;
Hoe zwaar de zonde drukt.
| |
| |
Triums! geringe Galileeuwen!
Triumf! Godzoekende Hebreeuwen!
Triumf! Triumf met Salems galmen!
God wischte uw traanen af.
Triumf met de uitgezogtste psalmen!
Uw koning leeft, en gij zult leeven,
Hij trad in 't heiligdom.
Zijne Opvaart doet den afgrond beeven,
Gij hebt voor dood noch hel te vreezen.
Die zal uw hulp en toevlucht weezen,
In welk een' angst ge ook zit.
| |
| |
Liet Mirjam, ondersteund door Chooren,
In 't strandlied langs de zee,
Aan Moses 't wederantwoord hooren,
Zong 't reizend leger meê;
Daar Faro met zijn heir moest zinken
In 't hart van 't zout, als lood,
Nu moet vooräl de lofstem klinken;
Elk maak' den Hemel groot.
Geen Bondkist werd zoo blij gedraagen
Moriä ziet den heilstond daagen
Nu opent zich 't gordijn der wolken,
Een tweetal afgezonden tolken
Vervangt zijn lieve stem.
| |
| |
ô Zadok! droopen balzemgeuren
Daar Nathan aan gewijde deuren
Wou Benaja hen ondersteunen,
Daar 't leger vrolijk was,
Hier moesten hart en aarde dreunen,
Nu 't oog die opvaart las.
Juich Josafat! met blijde schaaren,
Bij 't slaan van Moäbiet!
Nu Bethlems Vorst is opgevaaren,
Laat Beracha uw klanken vangen,
Een' bundel vol Triumfgezangen
| |
| |
Wijk Elpenbeenen staatziewagen,
Ooit is naar 't kapitool gedraagen,
Met zang langs straat of veld;
'k Zag niemand ooit zoo zegepraalen,
Triumfen op de hel behaalen,
'k Zing, Hallelujah! Heer der heeren!
Gij zult, in heerlijkheid,
De wildste volken zelfs regeeren
Mijn Jesus, Goddelijke Koning,
Uw geest bestuur mijn' geest!
Maak van mijn hart uw eigen wooning!
Dan juich ik op dit Feest.
| |
| |
Wijkt ijdelheên der vleiënde aarde!
De Hemel is van grooter waarde,
Daar is mijn Eeuwig Goed:
Och! leefde ik, los van 't aardsch gewemel,
Gij zijt mijn Vaderland, ô Hemel!
Of schoon de waereld spot.
Triumf! mijn Koning kent mijn paden.
Hij weet wat mij ontbreekt.
Wat zal mij nu of immer schaaden?
't Is God, die haaters wreekt:
Mijn groote Losser is de stichter
Mijn Boäs is mijn Vriend en Richter,
Mijn sterkte in mijnen druk.
| |
| |
ô Jongste Dag! gij doet mij zingen.
't Vooruitzicht troost in smart.
Hozanna! helpt mij Bondelingen!
Hier is de Rots van 't hart:
Hoe zal ik mij nog eens verblijën,
Met Hemelsch troongeluid!
Daar 'k nu mijne aardsche melodijën
|
|