Zanglievende uitspanningen(1788)–Olivier Porjeere– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] De voorzienigheid. 'k Hoor de gulle veldelingen Bij den gouden graanoogst zingen, 'k Denk aan U, Voorzienigheid! 'k Denk aan U, daar landerijën Stad en dorp en stulp verblijën, En 't gehucht uw gunst verbreid. 't Veldmuziek, ô Opperheer! Galmt uw goedheid keer op keer: 'k Zal met gulle veldelingen Uwe menschenliefde zingen In 't gezegend weêr. [pagina 67] [p. 67] Osirs eik kan tongloos spreeken, In de zwangre tarweweeken, Van uw gunst op 't baarend veld. Gideön bleef rustig dorsschen, En bij 't juichend schooventorsschen Word hem dubbel heil voorspelt; Ruth en Boäs zaamlen veel, En Naömi krijgt haar deel; Ofirs eik kan tongloos spreeken, In de zwangre tarweweeken, Van een grootsch tooneel. Was uw landschuur, ô Hebreeuwen! In de zegendruipende eeuwen, Volgepropt met weelig graan? Vloeiden melk- en- honigstroomen Langs uw vette en volle zoomen? Lachte u enkel voorspoed aan? Kreeg welëer elk zuiderstad Overvloed uit Sefarad? Gij, vermagerde Hebreeuwen! Kent niet meer die zegen eeuwen, Die gij voormaals hadt. [pagina 68] [p. 68] 'k Denk met eerbied aan uw wégen ô Voorzienigheid! uw zegen Deedt gij onverpligt en mild, Op ons ander Kanan druipen; Neêrlands vee en veld en kuipen Zien 't gebrek door U gestilt. Blijf, in ieder jaargetij, Ons met uwe veldgunst bij! Strooi op vloer en beemd en wegen Ofraas aarde en Hemelzegen! Denk vooräl aan mij! Vorige Volgende