De klimop.
Stem: ô Lustboschaadje, enz.
Schutte, Gez. D. I. blz. 81.
Gij groene Klimöp, rijk van blaadren,
Gij doet mij, leerend, nut vergaadren,
Gij klimt om hoog, geslingerd om den boom,
Bij 't glijden van den stroom.
Zoo moest mijn ziel de laagere aarde
Verlaaten; Hem, die haar bewaarde,
Omhelzen met de handen van geloof,
Voor 't waereldlokken doof.
ô Veil! dat de aandacht weet te binden,
Gij pronkt in herfst en guure winden,
Uw groente, frisch in 't naakte winter uur,
Vertoont zich op den duur.