Mengeldichten (3 delen)(1716-1722)–H.K. Poot– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Uchtentstont. AUrore, die het al verblydt Behalven ons, wat wrevle nydt Prest u zoo vroeg te wagen? Wilt gy de snelle morgenstar Te rugge ryden met uw kar Om lieven dus te plagen? Wy lagen immers stil in vrê: De midnacht zweeg; myn Doris mê. Wat doet u dan vergrimmen? Ik wed gaf 's ouden Thitons koets U wat min leets en wat meer zoets, Gy zoudt wel later klimmen. [pagina 77] [p. 77] Een jongeling hielt u gewis Op 't rozedons in hechtenis: Daer zoude u Cefal boeien. Maer, goede goden, 'k most dat woort Zoo luidt niet denken dat ze 't hoort; Het mogt haer bet doen spoeien. En gy, myn lief, schoon 't licht alreê De werelt op haer oude stê Komt leveren en wyzen, Wat raekt ons 's hemels wenteling? Die om geen' nacht te bedde ging Hoeft om geen' dagh te ryzen. Vorige Volgende