Gedichten. Deel 3(1735)–H.K. Poot– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 157] [p. 157] Akademi. Hoe byster zou de werelt doolen, Als in een' onverlichten nacht, Indien 't gelei der hooge Schoolen Haer niet op rechte wegen bragt! Het zonnelicht der Schoolgeleertheit Verdryft den nevel der verkeertheit. Door citerklanken bout Amfion, Van woeste steenen poort en vest: De zee is zedigh by Arion; En Orfeus stilt het tygersnest, In 't midden van der wouden naerheit. Zie in de School dees fabelwaerheit. [pagina 158] [p. 158] Maer laet ons ook die Helden pryzen, Met diepen eerbiedt en ontzagh. Laet ons de wysheit eer bewyzen, Die voor hunn' tyt in 't duister lagh. Men pryze voort de letterbraven Die op dat spoor kloekmoedigh draven. 't Ontbreekt ons aen geen Sokratessen Noch Platoos, ryk van geest en deugt. Wy hebben Aristotelessen Die lessen geven aen de jeugt En luister aen de wereltstreeken Daer zy de lettertoorts ontsteken. [pagina 159] [p. 159] De Godtgeleertheit ziet men pralen, En adem scheppen, ruim en breet. Gehult met goude zonnestralen, En sierelyk in sneeu gekleet. Ook leert de kennis van de Rechten Alle ongelyken heusch beslechten. Hier schynt Hippokrates herboren; Daer hoort men Zenoos beste reên. Geen Hemelloop loopt hier verloren, Noch andre Kunsten, neen, o neen: Historikennis, kunst en Taelen, 't Schuilt al in d' Akademizalen. [pagina 160] [p. 160] O Schoolen, laet dan alles zwichten Voor uwe wysheit, elk bekent. De werelt heeft twee aengezichten, Het oude is van ons afgewent, Het nieuwe ziet uit heldere oogen, Met minder schaduwen betogen. Vorige Volgende