Gedichten. Deel 1(1722)–H.K. Poot– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 172] [p. 172] Vliegende Min. Galaté, myn schoone, kom; Laet ons minnen, spelen, zoenen, Eer de beevende ouderdom, Die al stil op wolle schoenen Aensluipt, onze jeugt verbyt. Jeugt en minlust raekt men quyt Eer men 't denken kan of merken: Galaté, de min heeft vlerken. Dat ik somtyts van u ben Moet gy 't staele nootlot wyten, Nimmer my, myn lief: ik ken U (hier baet geen tegenwryten) Voor een' hemelschen magneet, Die myn min, zoo wel besteet, [pagina 173] [p. 173] Naer zich trekt uit laege perken: Galaté, de min heeft vlerken. Toen uw schoonheit, schoone maegt, My verscheen en op quam dagen, Daer gy in een venster laegt, Wenschte ik met Medeaes wagen Haestigh op te vaeren. gy Steegt beneên. ik vloog u by, En gevoelde toom noch teugels: Galaté, de min heeft vleugels. Marre ik, entlyk traeg gekeert, Nimmer zal myn min verluien. Denk noit, zon die my verteert, Dat Kupidoos wieken ruien, Of dat voor zoo heet een' gloet 't Zachte wasch hier smelten moet In gekleefde vederbeugels: Galaté, de min heeft vleugels. [pagina 174] [p. 174] Snelgevlerkte winden, draegt, Draegt door groen en schomlend lover, Aen de Schoonheit, die my plaegt, Dees verliefde zuchtjes over, En myn min, met vaerdigheit, Heb ik menigmael gezeit, In het vrolyke uchtentkrieken: Galaté, de min heeft wieken. Zult gy, lichter dan de wint Uit het barsch en buldrend noorden, Myn gebedt, dat steets begint Met fluweele minnewoorden, In den wint voor eeuwigh slaen? 'k Zal dan elders minnen gaen, Eer gy 't wanen zult of rieken: Galaté, de min heeft wieken. Vorige Volgende