En geen van die voeten kon kwaad.
Tenminste - dat dacht de steen.
Plotseling zag hij hoe er een kleine blote voet op hem afkwam. De voet daalde vanuit de hoogte op hem neer en greep hem met een handvol tenen vast.
- Kijk eens wat een mooie steen, hoorde hij zeggen. En onmiddellijk daarop: Au, hij is heet!
De tenen lieten hem los en met een plof viel de heteling weer in de goot. Naschokkend over zijn hele lichaam kwam hij, met een lelijke schaafwond op zijn huid, weer tot rust. De steen stond op het punt zo ontzettend kwaad te worden, dat -
- Wat doet zo'n mooie warme steen in een goot, zei nu de stem, die steen hoort hier niet.
Dit te horen deed zijn stenen hart weer goed, onuitsprekelijk goed.
- Het is zeker een zwerfsteen, vervolgde de stem.
Een van de voeten stak een teen uit en hield die vlak boven de huid van de steen. Warm.
- Laat hem maar rustig liggen, besloot de stem, hij zal zeker zijn weg wel vinden.
De teen trok zich terug en de twee stemmen liepen verder.
De rust in de goot was weergekeerd. De steen drukte zich opnieuw tegen de stoeprand aan en begon te dagdromen over de vleiende woorden die hem zojuist ter ore gekomen waren. Van louter zelfingenomenheid vergat hij zelfs zijn schaafwond; hij wist immers dat geen van de gouden adertjes gekwetst was.
De steen peinsde na over de wonderlijke dingen die een steen in een stad overkomen kunnen en wel in zó korte tijd. Honderden jaren had hij nu al geleefd en hiervan waren er soms vele tientallen voorbijgegaan dat er niets met hem gebeurde, absoluut niets. En nu, vandaag, had hij al meer schokkende dingen meegemaakt dan, zeg, in de laatste vijf jaar.
De steen voelde zich bijna gelukkig, ondanks zijn boze bui. Daar zag hij de kiezel weer op zich toeschuifelen, zijn kleine slimme oogjes glinsterend van plaagzucht.
- Meneer de Baron is weer thuis, riep hij al op een afstand, ha die Baron!
De Baron vond het maar zozo. Hij wist niet goed of hij kwaad