| |
| |
| |
De kracht van het wachtwoord
Hij haalde het papiertje uit zijn zak waarop Melina het adres geschreven had en vergeleek het huisnummer met dat van het pand waarvoor hij stond, een fraai gerestaureerd zeventiende-eeuws pakhuis dat nog niet tot luxe flatwoningen was verbouwd. Hij zocht echter vergeefs naar een naambordje. Aarzelde even en belde toen toch maar aan. Belde twee keer, met twee seconden tussenruimte, handelend alsof het een afgesproken teken was, wat het niet was.
Kort erop werd het tralieluik je dat in de deur zat geopend en verscheen een traliegezicht.
- Wachtwoord? klonk het vriendelijk, in antwoord op zijn groet. (Even had hij de vraag verwacht die hij kort tevoren op een oude Engelse gravure had aangetroffen: een oudere vrouw staat in de deuropening, haar lantaarn geheven en vraagt aan de vreemdeling wiens gezicht zij beschijnt: ‘Zijt gij een christenmens of een Hollander?’)
Hij dacht snel na, maar bijgot, hij wist helemaal niets af van een wachtwoord, het was hem niet gezegd. Het zou vervelend zijn om deze reden weggestuurd te worden als een onwelkome, onopgeroepen geest wiens goedbedoelde naam geen enkele weerklank wekte.
- Dijkema, zei hij, de naam noemend van de enige persoon die hij kende van alle namen die Melina opgesomd had. Het verwonderde hem vreemd genoeg nauwelijks dat uitgerekend die naam het wachtwoord bleek te zijn, alsof hij de eigennaam onbewust tot wachtwoord gericht had lou- | |
| |
ter door hem te noemen, ook weer met terugwerkende kracht.
De deurhoeder liet hem binnen en stelde zich voor.
- Dr. Van Domburg, internist. Aangenaam.
In de smaakvol ingerichte hal, behalve een schrijfbureau, ook een videoscherm waarop de dienstdoende bewaker - men vervulde de nederige functie per toerbeurt - via een gesloten circuit de gesprekken elders kon volgen, terwijl hij, indien gewenst, er via een intercom zelfs aan kon deelnemen.
- Perdok, zei hij. Auteur, zei hij. Aangenaam.
Na het gezelschap in de andere ruimte zijn, Perdok's, komst aangekondigd te hebben ging hij hem voor ‘in de illegaliteit’, zoals hij het niet zonder spot noemde, het modale filosofische idioom van nu hanterend. De tocht voerde door een lange schemerige gang, aan het einde waarvan ze een wenteltrap afdaalden die naar de kelderetage voerde. Hier volgden ze een andere korte gang, sloegen tweemaal een hoek om, waarna ze zich, zo giste hij, zowel onder een uitbouw van het huis als onder een aanpalend pand konden bevinden.
Voor een eikenhouten deur bleef dr. Van Domburg staan en klopte, tweemaal met twee seconden tussenruimte, waarop de deur geopend werd.
Het welkom van vervloeiende gespreksflarden en rafelige tabaksrook, koffie- en jenevergeur. De korte alerte kef van een hond, gevolgd door een rustig koest. Hij trad binnen, terwijl de deurhoeder de deur achter hem dichttrok.
Het was Dijkema die opstond en hem, na hartelijk zijn hand geschud te hebben, aan de aanwezigen voorstelde, een twaalftal mannen en vrouwen van uiteenlopende leeftijd die zich een voor een presenteerden, niet zelden met een zwaar aangezet volks accent of dialect, overeindschietend als een saluerend soldaat en daarbij hard Hoi! roepend, wat de anderen dan weer deed schuddebuiken van het lachen. Wie | |
| |
het aanhoorde had niet durven denken dat hier het puikje van de stedelijke intelligentie aanwezig was; vertegenwoordigd waren disciplines als theoretische fysica, semiotiek, moleculaire biologie, psychologie, hersenfysiologie, ethologie, neerlandistiek en zo meer.
- Perdok, herhaalde hij.
Ze lachten alsof zijn naam op zich al een goede grap was, een komisch chiffre, een gerealiseerd taalteken dat ze juist - gezamenlijk - bedacht en dus verwacht hadden.
- En nu, zei Dijkema, kernfysicus, nog de verplichte fouillering. Je zou een minirecordertje bij je kunnen hebben of een klein zendertje, een zogenaamde bug en dat kunnen we niet hebben. Maar ik beloof dat ik mijn van nature wapperende handen verder thuis zal houden.
Hij rolde met zijn ogen en de aanwezigen lachten weer.
Een lachgraag volkje, dacht hij.
Na de fouillering mocht hij gaan zitten en werd hem koffie uit de grote drukthermoskan en een borrel aangeboden.
- Prosit!
- Onze tellimiet voor graanjenever is drie, lichtte dr. Tenhaeff, informatica, toe, daarboven tellen we niet meer. Dus: één, twee, drie, veel! Het veel! werd door iedereen meegeroepen.
Ze zaten in een brede kring om een lage kunst-openhaard met roodgloeiende plastic houtblokken in gemakkelijke fauteuils en op een oude sofa die tot nadenken nodigden, de benen behaaglijk voor zich uitgestrekt of kuis bij de enkels over elkander geslagen, een aantal pijprokend als op een schuilkelderachtig atheïstenconvent uit de achttiende eeuw, enkelen met een dikke sigaar tussen de vingers alsof ze iets anders vasthielden, geen sigaretten of joints. Dr. Schouwenaars, cultureel antropoloog, krabde zich even met zijn linkerhand vrijmoedig in het voorkruis zonder dat iemand er aanstoot aan nam en slaakte een zucht.
Prof. Van Reekum Graveneel, neurofysioloog, nam het | |
| |
woord en richtte zich, olijk over zijn halve brilletje kijkend, tot hem als zijnde de laatst gearriveerde gast en vervolgens tot degene die de bijeenkomst voorzat.
- Waar waren we gebleven toen onze geëerde gast binnentrad? Natuurlijk bij de evolutie, meneer de voorzitter, daar waar het allemaal begonnen is. Nietwaar? Het dier dat zichzelf overdenkt en voortdenkt, desnoods bedenkt en verbeeldt... - De mens een vergissing van zichzelf. Daar hadden we het over.
- Niet alleen de evolutie, het hele leven bestaat uit actes gratuites, zei Irma Oosterloh, aquatisch ecologe en zij meende het kennelijk op dat moment.
- Hoe onwaarschijnlijker een gebeuren, hoe meer informatie er wordt verstrekt, citeerde dr. Tenhaeff, met twee gekromde vingers aanhalingstekens makend naast zijn oren. Dus ook, hoe waarschijnlijker een gebeuren, hoe meer informatie zoekraakt, of liever de kans op nieuwe informatie verdwijnt.
- En ons hele bestaan is erop gericht hoe die actes aan elkaar te rijgen, hernam Irma Oosterloh.
- Waarom denken we ons niet uit boven onszelf, waarom fantaseren we ons niet meer? vroeg dr. Sjoerd Minnema, preen protohistorie, zich hardop af, alsof de voorgaande opmerkingen totaal niet tot zijn oren waren doorgedrongen en hij gewoon een eigen afgebroken gedachtengang weer opnam.
- De bestaande cohesie tussen de mensen, hun zogenaamde solidariteit: het is als een vol glas jenever waar een kop op zit: prik je in het spanningsvlies, dan loopt er meer weg dan de kop alleen. Zo gaat het ook met verbroken sociëteiten. De cohesie wordt aangetast en wat wegstroomt verdwijnt voorgoed. En dat is iets anders dan wat de pollutici met hun ‘zorgzame maatschappij’ ons proberen aan te praten: de solidariteit stroomt weg of wordt opgeslurpt. Het was René Dorschman, sociaal geograaf, die dit zei. Er ont- | |
| |
stond een korte stilte, een lege stilte waarin hij het gevoel kreeg iets te moeten zeggen om die op te vullen, het deed er nauwelijks toe wat.
Hij dacht op goed geluk na en sprak uit wat hem inviel, in de hoop dat het geen al te grote onzin was. Hij zei: - Bij gebrek aan contact krijgen sommige mensen de aanvechting hun eigen telefoonnummer te draaien, maar als ze het doen blijkt het nummer altijd in gesprek.
Men knikte instemmend. - Prima! riep dr. Titia Madoc, psycholoog, dat had ik graag willen bedenken.
- Het kan nog navranter, zei hij. Je belt je eigen nummer en iemand neemt op, terwijl je weet dat er niemand thuis is. Hij noemt zijn naam die jouw naam is, zijn stem klinkt als de jouwe, alleen je bent het niet.
- Leuk, zei dr. Tenhaeff.
- Wat je leuk noemt, zei hij, het is om je te besterven. Om nooit meer je telefoon te durven opnemen als hij overgaat.
- Hoe onwaarschijnlijker een idee, hoe meer gegevens zich aandienen, zei dr. Tenhaeff, nu zonder gekromde vingers.
- 't Sal je idee maar wesen. (Van Reekum Graveneel)
Dr. Dijkema legde zijn rechterwijsvinger langs zijn neus alsof hem juist een gedachte te binnen schoot, misschien de mooiste gedachte-ooit.
- Zouden twee halve minima samen een ideaal minimum vormen?
En langzaam begon het tot hem door te dringen dat in feite iedereen langs elkaar heen sprak en dacht, en dat slechts enkelen zich de moeite gaven op de uitspraken van een ander serieus in te gaan, dat wil zeggen anders dan alleen in het voorbijgaan, het binnenoog zijdelings gericht op wat men zich voorgenomen had te berde te brengen.
- Gedverderrida, zei dr. Dijkema.
- We worden gemanipuleerd bij het leven, hernam René Dorschman. Er worden oorlogen gevoerd naar aanleiding | |
| |
van dingen die niet hebben plaatsgegrepen. Misschien worden er wel fictieve oorlogen gevoerd door fictieve mensen, waarbij honderdduizenden doden vallen. En wij geloven het allemaal zodra het in druk verschijnt.
- Op den duur vraag je je af of je zelf ook niet fictief wordt als je het leest.
- Als je al niet fictief-reëel bent in een fictief-reële wereld.
- Ik heeft daar niet veel gevoel voor, zei dr. Sjim Hunfeld, massapsycholoog, en een rejeel gevoel mot 'n mens hebbe.
- Wie ik segt, liegt, zei hij, of liever de mens in hem liegt.
- Krijg de rambam, het zenuwewater, de paardekolder!
Het werd even stil in het vertrek, gedachtestil. Enkele monden openden zich als vissenmonden in een aquarium en sloten zich weer. Een paar ledigden hun jeneverglas ad fundum en zeiden: - Aahhh...
- We zijn tot op zekere hoogte allemaal verbeelde mensen, zei dr. Clavan, moleculair bioloog, mensen die menen boven hun eigen verbeelding uit te denken.
- Dat was ons uitgangspunt ja. Maar wat is ons uitgangspunt nu?
Men zweeg.
- Het is de realiteit die ons in de weg staat. Daarom komt er zo weinig nieuws uit onze vingers, zei dr. h.c. Francisco Cerra, kosmoloog, die tot nu toe weinig gezegd had.
- Praat voor jezelf, man. Wij staan eerder de realiteit in de weg.
- Wij staan onszelf in de weg. De mens is de levende beperking van de mogelijkheden, ook van zijn eigen mogelijkheden. Terwijl wij ons als de ultieme realiteit in en van de kosmos beschouwen blokkeren wij alle evolutie, niet alleen de culturele.
- Daarom, weg met ons!
- Weg met ons!
Prof. dr. Van Reekum Graveneel stak een bommetje ter grootte van een ouderwetse voetzoeker aan, dat hij met een | |
| |
vooruitziende blik kennelijk voor dit doel meegenomen had, of voor een oningevuld doel dat zich nu voordeed en wierp het tussen de aanwezigen, die schimpscheuten en gilletjes slakend opzijsprongen.
- Wat een effectbejag, zei Titia Madoc neerbuigend. En wat een disproportioneel effect!
- Affect, mijn waarde, zei Van Reekum Graveneel, affect. Dat is waar het om gaat.
- Maffect, zul je bedoelen.
- Maffreus, zei Titia Madoc, hoe maffreus.
Dr. Dijkema: - Piloten weten maar al te goed dat je geen gas moet geven als je vliegtuig te weinig vaart heeft, het zal er alleen maar nóg langzamer door gaan vliegen. De enige redding is een snelle duikvlucht. En dan weer optrekken. Wij zijn zulke piloten.
- Daarom schrijven we zeker zo graag pilotstudies.
- Alleen blijft het meestal bij een duikvlucht. En dan...
- Pats boem!
De drukthermoskan was leeg en stond met z'n haviksneus al enige tijd vol zelfverwijt te ronken op de tafel. Niemand stond op om nieuwe koffie te zetten. Tot prof. dr. Pompe, biofarmaca, er genoeg van had en op een bestudeerd terloopse toon tegen Mea Tegenbosch, andragoge, zei: - Mea, wil jij even nieuwe koffie zetten?
- Waarom ik? zei ze, omdat ik een vrouw ben zeker.
- Nee, laat maar, zei prof. Pompe, het hoeft al niet meer, ik zal het zelf wel doen. Dit laatste verwijtend de kamerruimte in geslingerd. Hij wachtte nog een paar seconden en toen niemand reageerde stond hij met luid krakende botten op en liep naar de tafel.
- Krijg de gekke-koeienziekte, zei Mea Tegenbosch, schopte met één voet in de lucht en stond op. Rukte hem de thermoskan uit de hand en liep naar de deur, met haar vrije hand een klap op de drukknop gevend. Bij de deur | |
| |
draaide ze zich nog één keer om, zichzelf of een ander nabauwend: - Dat-had-ik-nou-nooit-gedaan-als-ik-jou-wasgeweest.
Prof. Pompe snoof en deed of zijn neus bloedde, haar met onschuldig kinderlijke ogen nakijkend.
Even later kwam Mea Tegenbosch weer binnen met een duidelijk zwangere koffiekan. Prof. Pompe hield als eerste zijn lege kop op, bijna automatisch.
- Jezus, zei ze zacht en liep als een slaapwandelaar op hem toe, hield de neus van de thermoskan boven prof. Pompes kop en schonk er met grote precisie naast, een dikke bruine straal die op zijn gulp terechtkwam.
Prof. Pompe keek haar met twee jeugdig verschrikte ogen aan, ogen die nooit hun gespeelde onschuld verloren.
- Dat heb je opzettelijk gedaan, zei hij.
- Hoe raad je het, zei ze. Of is er juist een groot intellect voor nodig om dat door te hebben?
- Ik vind dit niet leuk, zei prof. Pompe. En de kop neerzettend vervolgde hij alsof er niets gebeurd was: - Veel theoretisch fysici zijn op zoek naar een ‘theorie van alles’, een eenvoudig principe waarin alle natuurwetten kunnen worden ondergebracht, maar in de menswetenschappen is dit zowiezo onmogelijk en daarom hoeven we er ook niet naar te zoeken. Eenvoud is hier de uitzonderingssituatie, die je alleen na kunt streven. ‘Seek simplicity and distrust it,’ zoals Whitehead al zei. Daarom allemaal: - Streef een-voud na en wan-trouw haar!
Ze herhaalden het in koor, keer op keer, terwijl ze met hun voeten de maat scandeerden. Streef een-voud na en wan-trouw haar! Streef een-voud na en wan-trouw haar!
- Zo mag ik het graag horen, zei prof. Pompe en keek vergenoegd om zich heen alsof alle wanden uit trapsgewijs oplopende collegebanken bestonden waarop studenten luidkeels hun instemming betuigden.
Er klonk een dof gestamp in de wand dat niet onmiddel- | |
| |
lijk te lokaliseren viel, alsof iemand ver weg last had van het laweit dat ze maakten en met een boomstam op de vloer of tegen de muur beukte.
Even hielden ze zich geschrokken in en keken schuin omhoog als grote berispte kinderen die automatisch dáár de onzichtbare berispende instantie zoeken. Daarop haalden ze enigszins beschaamd schouders en wenkbrauwen op en dr. Sjim Hunsfeld stak agressief zijn gestrekte middelvinger omhoog alsof hij er een gat mee in het plafond wou boren. Niettemin spraken ze de eerste minuten wat gedempter.
- Soms als ik mij goed voel in mijn lijf... begon Irma Oosterloh.
Ze hielden hun adem in.
- De taal is de nar van de mens. Ze drijft permanent de spot met hem.
- Imiteert hem als een aap in krukkige gebaren en tracht zich/hem in die gebaren uit te drukken.
- Soms als ik mij goed voel in mijn vel, herhaalde Irma Oosterloh onverstoorbaar, heb ik behoefte buiten mijn lichaam te treden om van buitenaf waar te nemen hoe goed het is. Op zo'n moment zou ik lesbisch willen zijn, een lesbische narcist die van zichzelf houdt als van een ander... Maar dan is het moment al weer voorbij en ben ik blij dat ik terug ben en me iets minder goed voel.
Ze lachten.
- Niet gek voor een beginneling.
- Krijg het op en neer en het heen en weer, zei ze.
- Ik bedoelde, als een beginnend zelfminnaar.
- Maak het nog maar erger, zei ze. Het toont klip en klaar waar je zelf de liefde zoekt en haalt.
- De mooiste tijd van mijn leven, zei Titia Madoc, heb ik doorgebracht in de rozentuin die ik mijzelf had beloofd. Daarna ben ik in de zogenaamde metarealiteit gaan wonen en werd het huilen bij kunstlicht, röntgenlicht, laserlicht, metalicht...
| |
| |
Drs Schouwenaars stond op, liep zonder een woord te zeggen en met een van misprijzen vertrokken gezicht naar de hoek van het vertrek waar het tv-toestel stond en knipte het aan, het geluid op uit schuivend. Daarna trok hij een stoel bij en ging demonstratief met de rug naar de aanwezigen zitten zappen, waarbij zijn flaporen zich als kleine schotelantennes ronddraaiden om toch maar niets van het gesprokene te hoeven missen, zijn tong in de startblokken om zonodig in te springen. De zwaar bijgekleurde beelden op het scherm versprongen in snel tempo.
De vaart van het debat ofwel van de langs elkaar heen bewegende monologen begon te vertragen, mede onder invloed van de alcohol en de rokerige sfeer - iemand had de kamerdeur op een kier gezet, maar veel helpen deed het niet - en enkelen neigden ertoe meer te luisteren dan te praten; een van hen, een emeritus hoogleraar in de theoretische fysica, knikkebolde zo nu en dan, de gevouwen handen over de welgedane buik met gouden horlogeketting, waardoor het tafereel nóg meer op een achttiende-eeuws filosofenconvent begon te lijken of op een parodie ervan.
Drs. Mea Tegenbosch en dr. Clavan waren achter de sofa gedoken en lagen er duidelijk hoorbaar voor wie op de sofa zat te vrolijken en te rollebollen. Om de zoveel tijd - kloktijd, geen subjectieve of vertelde tijd - wierp een van de sofazitters een blik over de rugleuning en lachte, zei ‘goeverderrie’ of zoiets en keek nog eens goed.
Dr. Sjim Hunfeld: - Ze lachten allebei, behalve ik, behalve hij.
- ‘Want het lot der mensenkinderen is gelijk het lot der dieren, ja, eenzelfde lot treft hen: gelijk deze sterven, zo sterven genen en allen hebben enerlei adem, waarbij de mens niets voor heeft boven de dieren; want alles is ijdelheid, alles gaat naar enen plaats, alles is geworden uit stof en alles keert weder tot stof.’
| |
| |
Zeker de helft van de aanwezigen reageerde niet meer op de taalprikkels die hun breinen op gang hadden moeten houden en enkelen sukkelden soms even weg, schrokken dan weer op of openden één oog, het andere nadrukkelijker dichtknijpend, daarmee suggererend dat ze niet geslapen hadden, maar juist de ogen gesloten hielden om aandachtiger te kunnen luisteren.
Hij stond zo onopvallend mogelijk op en knikte naar de deur die weer dicht was gedaan alsof het de natuurlijke mens in hem was die hem noopte het vertrek te verlaten. Zijn blik viel op Titia Madoc, die eveneens op was gestaan en die hem indringend aankeek, een uitdrukking in haar ogen die deed vermoeden dat ze overwoog hem achterna te gaan voor 't geval hij er vandoor wilde gaan. Maar meteen erop bedacht ze zich en hief haar hand op, richtte haar wijsvinger als een pistool op zijn borst en zei: - Pang!
- Niet doen! riep hij geschrokken; voor je 't weet gaat je vinger af, helemaal uit zichzelf.
Ze liet haar arm zakken in een gebaar van berusting. Hij opende de deur en betrad de ondergrondse gang. Schuin tegenover het vertrek lag een soort kantinekeuken. Daarnaast toiletten en een kast met schoonmaakspullen. Hij probeerde zich te herinneren van welke kant hij gekomen was, bijna irrationeel bevreesd in een catacombenstelsel te zullen verdwalen.
Toen ontdekte hij de kleine wenteltrap naar boven en weldra bereikte hij veilig de hal met de deurhoeder, die er opeens buitengewoon menselijk, ja medemenselijk, uitzag.
- Zo, zei dr. Van Domburg op geruststellende toon, alsof hij iets moest sussen of blussen, een onrust of een traag smeulend binnenvuur, zo, heb je er al genoeg van? je hebt niet veel gezegd.
Hij wees op het beeldscherm, waarop de achtergeblevenen in verkleinde vorm aanwezig waren, waarbij ze enigszins leken op Niki de Saint-Phalle-poppen.
| |
| |
- Ik heb op het beeldscherm nooit veel te zeggen, grapte hij. Anderen spreken plaatsvervangend voor mij.
De deurhoeder glimlachte. - Ga even zitten, zei hij. Hij liep naar een elektrakastje, opende het, keek geheimzinnig naar links en rechts en haalde er een fles uit die gevuld was met een gifkleurige groenblauwroze vloeistof.
- Elixer, zei hij, met xtc erin, plus nog wat lekkers. Van de biochemicus.
- Heb je je ooit gerealiseerd, zei dr. Van Domburg, dat de deurhoeder het geheim van binnenuit beschermt, zowel voor hen als tegen hen? Zodra je hem gepasseerd bent is er geen geheim meer. Grijnzend: - In feite is de deurhoeder het geheim. Daarom wisselen we hem ook iedere praatavond.
- Daaróm? Wat is het doel?
- Een fictief doel. De zoveelste acte gratuite. ‘Het geheim vergroten’ heb ik altijd onzin gevonden, onnodige mystificatie. Het natuurlijke geheim, zoals ik het noem, is op zich al groot genoeg, laat ons dat maar proberen te ontraadselen voor we een nieuw kunstmatig geheim construeren of een bestaand geheim opzettelijk vergroten om onze geest te gerieven, zoiets als moeilijke puzzels bedenken voor gepensioneerden om hun tijd zoek te brengen of hun menteren op peil te houden. Natuurlijke geheimen zijn er vooralsnog genoeg. Maar dit hier is iets anders - hij wees naar het beeldscherm, dit is al over de grens van pure fictie, gespeelde illegaliteit en subversiviteit, die misschien iets méér uitdrukken dan de realiteit alleen en zeker iets anders.
- Wat dan?
- Weet ik niet.
- Drukt ze dan wel iets uit, behalve zichzelf?
De deurhoeder haalde zijn schouders vragend op.
- Hoe zal ik dat weten. Het is niet aan mij om dit te zeggen, te meer omdat ik er deel van uitmaak, laat staan in mijn staat van deurhoeder. Maar jij bent mij gepasseerd. Drukken we, druk ik iets uit?
| |
| |
- Een idee, zei hij, maar ik heb geen flauw benul welk.
- Nee? Zijn stem klonk - terecht - ongelovig.
Ze zetten zich en nipten tevreden van hun glas, voelden anticiperend een minuut later al een lichte roes opkomen. Buiten de deur snorde zo nu en dan een auto voorbij, daverde een vrachtwagen, toeterde een late toeristenboot in de gracht, terwijl binnen de babbelbox die op zacht was gezet voortspetterde.
- Ik zal je een verhaaltje voorlezen uit een werkje dat ik onlangs uit de bib heb geleend, zei de deurhoeder.
De vondeling
- Bedenk toch eens, zei mijn vader op een dag, dat ieder die geboren wordt een vondeling is. En hij blijft het zijn leven lang.
- Ook u? vroeg ik.
- Ook ik, zei mijn vader. We zijn en blijven elkanders toeval.
Ik keek de andere kant op, alsof ik daar mijn vader kon zien aankomen, als automatisch afstevenend op mij. Maar hoe ik ook keek, hij kwam er niet aan.
En opnieuw was ik mijn eigen toeval, mijn eigen vondeling.
- Ook onze afwezigheid is onderworpen aan toeval, zei ik, alsof een mens en zijn schaduw fundamenteel van elkaar gescheiden zijn.
- Zeker, zeker, zei mijn vader, mijn idee overnemend. Ze lopen zelfs niet eens meer parallel, of synchroon en ze bevinden zich soms ver van elkaar. Onzekerheid is hun lot en op een dag verliezen ze elkaar voorgoed uit het oog.
- Zelfs het toeval drijft hen niet meer tezamen?
- Misschien en misschien niet, zei mijn vader. En waarschijnlijk zouden ze elkaar niet eens meer herkennen.
Het stemde mij treurig en ik voelde een zekere spanning in mij ontstaan alsof iets onzichtbaars zich van mij verwij- | |
| |
derde, een afwezigheid die ik zelf was en tegelijk niet. En ik zag hoe de blik van mijn vader mij nakeek...
- Mooi, zei hij, heel mooi, een daadwerkelijk verhaal dat ik graag had willen meemaken.
- Dank je, zei de deurwaarder vergenoegd en schonk hen nog eens in.
In alle rust luisterden ze weer naar de schaarse geluiden en passerende stemmen buiten, wierpen zo nu en dan een blik op het beeldscherm waarop nog maar enkele aanwezigen hun lippen bewogen. Een hoofd verscheen boven de rugleuning van de sofa en dook weer weg.
Even later rees dr. Clavans totale gestalte op achter de sofa en trok, sterk op een aangeklede pop uit een poppenkast lijkend, zijn kleren recht en zocht zijn oude zitplaats weer op, waarop dr. Tenhaeff die in de wachthouding op de sofa had gezeten besmuikt maar kwiek opstond en de opengevallen plek innam voor een ander het kon doen. Even waren ook weer het ronde hoofd en de blote schouders van Mea Tegenbosch zichtbaar geweest, de haren verward, de ogen denkhelder, als een sauriër die eigenlijk verzadigd is maar die een laatste of voorlaatste insect niet afslaat als er vlak voor haar neus een neerstrijkt. - Zo gaat dat, zei de deurhoeder, de eersten zullen altijd de eersten zijn, hoe men er ook over mag moraliseren. Hij schoof aan de geluidsknop tot het gepraat weer hoorbaar was.
- En nu zoals gebruikelijk, hoorden ze prof. Van Reekum Graveneel zeggen: de verbale potlach! Met gespeeld precieus stemgeluid: - Onze gebruiken worden in de kortste keren tot traditie, ongebonden en veranderbaar! Smijt er maar flink wat woorden tegenaan. Laat ze rinkelen en botsen, laat ze in ostracistische scherven uiteenvallen! Laat zien wat je in je bovenkamer hebt, dat potschervenbrein van jullie! Piracetam, zelforganisatie, verbolalie! Let it rain on you, baby! als manna, als monomanna.
| |
| |
- Monodroom, homodroom, dodemansknoop!
- Mandragoramannetje, egotoop!
- Grijp Piet bij z'n egoliet!
- Iedere monoliet zijn informatieparasiet!
- Iedere postbode zijn postcode.
- Iedere illegaal zijn quantumpotentiaal.
- Driekwart van alles is alles min alles.
- Digitate te!
- Tussen wensfunctie en zoekgeschiedenis, digitate te.
- Experts expire in their extracts or abstracts.
- Digitate te.
- Ik abstraheer. U ook?
- Digitate te.
- Alzheimer was here!
- Digitate te!
- Welkom in Pathogonië, Megalonië, Moronië!
- In Hedonesië, Zéronesië, Babbelonië!
- Lang leve de xérokezen en rhénozéro's!
- Lang leve ego en nego!
Op dat moment klonk opnieuw het zware, zich door het hele gebouw heen voortplantende gebonk. Dr. Sjim Hunfeld, de massapsycholoog, rees overeind - bijna niemand keek meer beducht omhoog - en klapte in zijn handen. - Tijd voor de polonaise, riep hij en nam, de armen rondend boven zijn hoofd, als een brooddronkene in een carnavalsdans, het voortouw en heupdanste aan het hoofd van de zich vormende stoet het vertrek rond, stoelen wegslaand of -trappend als die in de weg stonden, onderwijl luidkeels zinnen citerend uit wat die avond gezegd was.
Er werd gebeld, in code. Dr. Van Domburg keek door het tralieluikje en opende de deur. Het was Melina.
- Ik had je eerder verwacht, zei hij. Opgehouden door een van je paspoppen?
| |
| |
- Eerlijk gezegd zag ik een beetje op tegen nieuwe ‘discoursen’.
Ook zij maakte een paar aanhalingstekens naast haar oren. Ze was dit keer gekleed in een geheel naaktloze zakjurk, waarop alleen, op de juiste plaats, een decente venusdriehoek was gestikt.
- Ben je de enige niet-wetenschapper in de groep?
- Nee, zei ze, er waren ook een schrijver, een kunstschilder, een architect en nog wat ander ongeregeld goed bij, maar de een na de ander haakte af. Ze hielden niet van polonaise.
Dr. Van Domburg lachte.
- Kom, we gaan, zei hij, of wil je eerst nog een drankje?
- Nee bedankt, zei ze, ik prefereer mijn eigen roes.
|
|