De poppen van het Abbekerker Wijf
(1983)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
2Alleen al de manier waarop hij liep: de kleine romp schuin voorover zodat het leek alsof hij zich naarvoren liet vallen of door het zand zeulde, in het zand lopen mensen vaak iets voorovergebogen; bij hem was het echter pure gretigheid, nieuwsgierigheid, zijnslust: zijn zintuigen, neus, ogen, oren, mond probeerden er altijd eerder te zijn dan de rest van zijn lijf. Op deze manier benaderde hij de mensen soms ook als hij vergeefs geprobeerd had hun aandacht te trekken: een speelse dreigstap in hun richting makend, zoals kinderen dat doen naar een hond die aan de ketting ligt of naar een kind dat zwakker is, alleen heb ik het hem nooit bij kinderen zien doen maar uitsluitend bij volwassenen tegenover wie hij de zwakste was. Nagenoeg altijd kreeg hij zijn zin, spelenderwijs: het was dan ook een uitnodiging om te spelen, om een klein spiegelgevecht te leveren of iets van dien aard. De enige die ik niet heb zien reageren was een spaanse marktkoopman op de weekmarkt in Jávea die er als een besnorde Mexicaan uitzag, niet uit onwil, maar omdat hij gewoon de bedoeling niet begreep. Ventje viel keer op keer dreigend naar hem uit, totdat de man zich ten einde raad maar omdraaide, het sloeg Ventje met verbazing. | |
[pagina 8]
| |
31e beeld. Aan de overkant van de weg langs het kiezelstrand van Altea, Costa Blanca, waar zijn ouders evenals wij toen de vakantie doorbrachten. De lucht trilde van de septemberhitte. En doorheen die trillende lucht, als waren het wazige herinneringsbeelden samengesteld uit herinneringslucht, zag ik hem, samen met een paar andere jongetjes, staan kijken naar een groepje kleine paarden en ezels die voor honderd peseta's per uur te huur waren en die zich in de schaduw ophielden van een grote apebroodboom, een paar kleine pijnbomen of in die van elkaar; de eigenaars, twee zigeuners, lagen of sliepen hun siësta uit onder een andere pijnboom. /Nee, de dag ervoor al, nadat we elkaar hartelijk hadden begroet: we kenden elkaar van vorige vakanties, die wij evenals zij een aantal jaren in dezelfde regio doorbrachten: zijn ouders lui lezend in strandstoelen onder parasols, hij struinend langs het strand, naar ik al spoedig doorkreeg voortdurend op de loer naar zich verkledende dames, liefst gezette, omdat die eerder omvielen maar iedere vrouwelijke vorm was goed:: hoe hij dan met een paar steentjes in de hand klaarstond, - zij onhandig onder badhanddoek of badjas frommelend met nat badgoed of balancerend op één been, dit been in het zonnebroekje, het andere opgetrokken, onderwijl met de hand het broekje zo wijd mogelijk gestrekt houdend - hoe hij dan met één goedgerichte worp een kiezelsteen in het broekje keilde, waarna de vrouwelijke vorm schrok (als was de steen een krekel of tor), begon te wankelen en omtuimelde, daarbij een paar onwerkelijk witte billen blootgevend, ofwel neerplofte op de hete keitjes, de kiezelsteen nog in het broekje. Het was zijn suksesnummer, maar hij had er meer. De vader, die veel op zijn zoon leek, deed of hij het niet merkte, maar het ontging hem niet; de moeder, als ze het zag, berispte hem pro forma en op aardige toon. | |
[pagina 9]
| |
/En nu, toen ik hem vol aandacht naar de dieren zag kijken, vooral naar een van de kleine ezels die met zijn staart zwaaide - zijn aandacht richtte zich nooit op iets zonder reden -, zei iets me dat hij wat aan het beramen was en we hielden de pas in. En toen gebeurde het. Ventje trok de ijslollie waaraan hij al ogenblikken lang vergeten had te zuigen uit zijn mond en stak hem met een vliegensvlugge beweging in de spleet van de ezel. Daarna bleef hij geïnteresseerd staan kijken naar het effekt. De oudste van de twee zigeuners voer tegen hem uit in het spaans maar deed verder niets, de jongste barstte in lachen uit en joeg hem weg, maar zonder de lollie eruit te trekken. Dat deed tenslotte de oudste zigeuner. Ventje bleef op enige afstand staan, teleurgesteld dat hij - net als ik - niet had kunnen zien of de ezel de ijslollie onaangedaan in zijn hol zou laten smelten - en hoe snel dat zou gaan: een soort koude termometer -, ofwel de lollie er als een oranje keutel uit zou wippen. Als het aan Ventje lag zou hij de proef de volgende dag herhalen - het experiment was onafgemaakt -, al moest hij er een ezel voor huren. | |
4Volgend beeld, aan een ander strand, Cullera (: evenals zijn ouders namen wij altijd vakantie buiten het hoogseizoen), dit keer vrij laat, het weer was de hele zomer al matig geweest: het lange strand lag er tamelijk verlaten bij, maar het was niet zozeer koud als wel winderig. /We hadden hen tot ons genoegen ontdekt tussen de badgasten, Ventje een jaar of twee ouder dan in de voorgaande scène, eerst Ventje en toen zijn ouderlijke aanhang. Met handen vol nat zand was hij bezig een naakte vrouw te boetseren, ongeveer op normale grootte en ruim voorbij de vloedlijn zodat de zee haar niet weg kon spoe- | |
[pagina 10]
| |
len en haar tot een onzichtbare vrouw-van-de-zee maken. Het was, naar spoedig bleek, zijn nieuwe suksesnummer en hij vormde er soms wel acht per dag, onderwijl vlijtig zingend als een klein zelfstandig baasje dat opgewekt zijn dagtaak verricht, waarbij zijn voorkeur uitging naar liedjes als ‘Honing honing honing honing, kus mij’ en ‘O krekel krekel’ en ‘Jij bent het suikerklontje in mijn thee’, liedjes waarvan hij niet alleen de melodie maar ook de woorden kende, die hij met overtuiging de lucht instootte alsof hij ze iedere keer opnieuw zelf bedacht. Ventje verrichtte het werk met grote precisie en alles zat erop en eraan: de borsten waren mooie ronde zandballen met een wit ovaal steentje bij wijze van tepel, de navel, die nooit vergeten werd, holde hij uit in een licht gewelfde buik, flessedopjes of donker dan wel licht gekleurde keitjes vormden de ogen, kleine schelpjes of stukjes schelp de tanden en in de neus van zand werden onderaan twee gaatjes geprikt. Bizondere aandacht werd voorts besteed aan de venusheuvel, die ongeproportioneerd groot was en beplant met stukjes droge alg of besprenkeld met fijngebroken scherfjes mosselschelp; de spleet onderaan werd duidelijk zichtbaar aangebracht met het platte stokje van een ijslollie en met zijn kleine vingertjes bijgerond tot twee fraaie gezwollen lippen. Soms liet hij het stokje erin staan, als dit het sukses vergrootte of vanuit zijn eigen gevoel voor realiteit; het laatste, juist omdat het een gevoel was, was afhankelijk van zijn stemming en van de reakties van de omstanders: door het dolle heen vanwege alle gelach, geproest, gegrijns, gegrinnik wilde hij ook nog wel eens een echte mannenpik van zand tussen de benen formeren, maar alleen als er al niet een stokje in stak, zo konsekwent was hij wel. Het gebeurde een enkele maal dat iemand, zonder uitzondering een moeder, het fraaie maaksel met haar voet uitvaagde, maar dat liet hem koud; hij riep de vrouw een paar lelijke woorden toe en begon even verderop een nog geprononceer- | |
[pagina 11]
| |
der vrouw of een tweegeslachtelijk wezen te boetseren, waarbij hij verstolen obscene gebaren maakte naar de vrouw, de echte. Om deze reden groeiden zijn zandvrouwen soms uit tot reuzinnen. Zijn ouders lieten hem begaan zolang de guardia civil niet ingreep, die in die tijd nog wel langs het strand patrouilleerde. Wanneer niet al teveel mensen reageerden, hetzij lachend of afwijzend, krompen zijn zandvrouwen na enkele exemplaren weer in tot een realistieser formaat, want Ventje was van nature een realist. /Laat septemberbeeld, geëtst in mijn herinnering: over het nu vrij verlaten strand een zwerm schoolmeisjes in bruin-witte uniformjurkjes, giechelend rond een van zijn laatste nog niet door wind weggevaagde zandvrouwen, een verlaten reuzin met enigszins afgevlakte rondingen maar verder intakt, naar we hadden kunnen konstateren. Op enige afstand een non, de flappen van haar huif evenals haar lange rok wapperend in de wind - ze komt naderbij, ziet de blote reuzin van zand en jaagt met twee open nerveuze handen de kinderen weg; de meisjes lopen dansend verder en herinneren zich het beeld misschien na tien meter al niet meer, de non, even achterblijvend, wist de zandvrouw met een paar driftige vegen van haar voet uit; weg. Soms denk ik dat die beelden alleen in mijn geheugen achter zijn gebleven, of dat - | |
5Zijn ouders: nauwelijks anders dan hij, alleen wat groter en ouder: op vrijwel gelijke voet gingen ze met Ventje om en wat opvallender was, ze hoefden er zich niet in het minst voor te forceren; hoefden hem trouwens evenmin lessen-in-ongehoor-zaamheid te geven. De vader: jonge manager bij een groot reklameburo, de moeder: huisvrouw-zonder-al-teveel-spijt, beiden vrijwel apolitiek maar meestal intuïtief of impulsief aan de goede kant (d.w.z. onze goede kant), niet bang om te kiezen als er gekozen moest worden; verder opvallend weinig | |
[pagina 12]
| |
blasé ondanks alles wat ze op tamelijk jonge leeftijd al bezaten of zich konden permitteren; niet-agressief en zelfs nauwelijks als ze aangevallen werden of kritiek ontmoetten via hun Ventje, wat zeer uitzonderlijk is; daarnaast weinig kultureel geïnteresseerd (: kultuur in onze zin):: niet kultureel en toch aardig: het was een gedachte waaraan ik toentertijd even moest wennen. /Ook onder elkaar speelden ze hun spel zelden agressief. Op een keer klaagt ze dat ze, hoewel er altijd huishoudgeld genoeg in het kistje zit, nooit eens een eigen potje heeft waarover ze geen verantwoording hoeft af te leggen, al is het maar tegenover zichzelf: geld waar ze mee doen kan wat ze wil, weggeven of desnoods verscheuren (als ze kwaad is/bij wijze van stille potlatch). Akkoord, zegt hij, hoeveel wil je? Twee honderd gulden? En hij schrijft een cheque uit. Zij de volgende dag naar de bank. Zegt de kassier: Mevrouw, ik mag u niet uitbetalen want er staat geen handtekening onder. Zij terug naar huis. Piegem, zegt ze, je hebt er niet eens je handtekening opgezet. Zegt ie: Nee, dan had ik je net zo goed het geld meteen kunnen geven. Ze vertelt het ons gierend van de pret. /Het is in het jaar dat Ventje in het waarom-stadium verkeert, eindeloos, eindeloos. (Zijn blauwgroene ogen stralen een licht uit alsof ze twee irissen per oog hebben, de binnenste ring blauw, de buitenste groen en beide in tegengestelde richting sirkelend als twee razendsnel draaiende vliegwielen die stil lijken te staan; het geeft aan zijn ogen iets adynamies-beweeglijks, ook als hij niet lacht maar stil ergens naar kijkt.) Eindeloos.
... Waarom?... Waarom?... Waarom? - Waarom...? Zijn moeder: - Dat weet ik niet. - Waarom weet je dat niet? | |
[pagina 13]
| |
- Omdat ik niet alles weet. - Waarom weet je dan niet alles? Ze aarzelt even. Dan wijs wijs - ik had het bedacht willen hebben: - Omdat er voor jou ook nog wat te weten over moet blijven. Hij is stil. Verslagen. Weet dat hij verslagen is. En de storm van woorden is weer even bedaard: we kunnen het ruisen van de branding weer horen. Zijn ouders sturen hem weg om eigen woorden te vinden aan het strand tussen de keitjes, het zeewier en ander aanspoelsel. Vlijen zich op hun luchtbedden tegen elkaar aan als twee zoele voorzomerdagen die nog alle seizoenen op kunnen, alert in de morgen en weer speels als de hitte voorbij is... /Zijn vader speelt het spel ook met hem mee. Zegt: Het is soms wel lastig die nieuwsgierigheid. Toen ie gehoord had hoe kindertjes geboren worden en hoe hij zelf gemaakt was, vroeg ie of hij er een keer bij mocht zijn als we het deden. Hij zou er het liefst met zijn neus bovenop zitten en als het kon weer in de buik van z'n moeder kruipen om z'n eigen geboorte nog een keer mee te maken. En? We hebben het geweigerd; maar hij probeert ons nog steeds te betrappen, wat hem een enkele keer ook wel lukt. En als we niet oppassen ligt ie zo aan haar blote borst te zuigen om te zien of er nog melk uit komt. En herhaaldelijk staat ie met een kleine stijve pik naast haar onder de douche of zo. Wat moeten we doen? Ik wist het niet. Gelukkig duurt het nooit lang, die kinderseks, zegt de vader, een paar minuten, dan is ie tevreden. Kreeg Ventje nooit slaag van zijn vader? Klappen? Billekoek? Zeker wel. We waren er zelfs een paar maal getuige van, ik herinner me niet meer waarom, maar het moet om een van zijn twee meest geliefde exploten van dat jaar zijn geweest: een drol of een dood vogeltje stoppen in de badtas van een mevrouw - de drol zocht hij helemaal op de boelevard - en dan op enige afstand zitten wachten tot ze iets uit haar tas | |
[pagina 14]
| |
pakt; óf hij had weer eens, kwasi voor hond spelend, met het handtasje van zijn moeder in zijn bek, onder een verkleedtentje doorgegluurd. En daar krijgt hij weer billekoek, luidkeels roepend tegen zijn vader: - Je mag me niet slaan. Lafaard! een klein kind, durf je wel! Het gelach van de badgasten. - Klappen zijn gezond. - Nietwaar! nietwaar! Maar hij is het na een paar minuten vergeten. En daar huppelt hij weer poedelnaakt met zijn kleine stijve pikje langs de waterlijn of neemt zijn tiende duik, een mini-zeegodje zonder enige verdere attributen, die zich zijn eigen zeegoddelijkheid niet bewust is noch ooit geweest is: het zijn alleen zijn toeschouwers die zo denken. /En terug, naar onze stoelen. Ik kon tijden met hem spelen - geen uren, want hij was de enige die onvermoeibaar was en ik was het die er altijd het eerst genoeg van kreeg -: hij, soms letterlijk de jonge hond, met een stokje in zijn bek dat hij apporteerde. 's Avonds mocht hij met zijn ouders mee naar de diskoteek, waar vooral zijn moeder graag heenging (‘Je kunt niet de hele dag zitten lezen of tegen elkaar aankijken’) en zoet struinde hij dan tussen de tafeltjes door, liet zich aanhalen als een huisdier en dronk ondertussen de glazen leeg, zodat ze hem soms, als ze niet oppasten, apezat naar huis moesten dragen, waar hij als der keerlen god zijn roes uitsliep. | |
6Ventje heette natuurlijk oorspronkelijk anders, maar toen hij eenmaal zo genoemd was wilde hij zo blijven heten, ook toen het zijn ouders beter leek zijn geboortenaam te gebruiken. Uit plaagzucht? Misschien. Misschien ook omdat hij zich met zijn roepnaam, die eigenlijk een soortnaam was, had vereenzel- | |
[pagina 15]
| |
vigd; als iemand het niet te nauw nam en hem bijvoorbeeld kereltje noemde werd hij kwaad. Het liefst had zijn vader hem X genoemd, een tijdelijke naam of invulnaam, zodat hij later zijn eigen naam kon kiezen, een die hem zelf het beste zinde. Misschien heeft hij dat later ook wel gedaan. | |
7Ventjes ouders hadden een enkele maal slaande ruzie, leefden zich dan uit in komplete gevechten, emotionele explosies, waarbij ze elkaar bekogelden met sloffen, schoenen, asbakjes, boeken, fruit, enzovoort. Eén mooie vakantiemaand in Altea waren we er zelf getuige van toen ze een appartement naast het onze hadden. De jongen was er soms bij aanwezig en aarzelde niet partij te kiezen - zonder echter een vaste voorkeur te hebben - en hij hielp dapper mee wie hij dacht dat fout zat te bestoken met kleine projektielen: mandarijnen, platenboekjes, planeten, woorden, kometen, sardineblikjes, kogelpennen, zonnebrilhoezen, raketten, olijven, ogen, anti-babypillen, vitaminetabletten als vliegende schotels, scheldwoorden, atoombommen, zoute drop - ook gooide hij ze wel naar allebei, met evenveel plezier. En als ze allemaal geëxplodeerd waren werd alles weer zoals het was, alleen vrediger en gingen ze met z'n drieën ijs eten. Ook in andere opzichten was Ventje niet te beroerd om het spel van de volwassenen mee te spelen, iets dat kinderen vaker doen dan ouders bereid zijn zichzelf toe te geven: ze spelen dan mee met het spel dat wij met hen denken te spelen maar in feite spelen ze met ons. Dit keer lag het echter anders. We hebben met z'n vieren iets beraamd: een kinderspel. Het was opnieuw in Jávea, een paar jaar eerder nu - we pendelden in die jaren de Costa Blanca langs; mijn vrouw leed aan astma en de Costa Blanca is de droogste kuststrook van Spanje; ik zelf kon bij de krant mijn vakantie nemen wanneer ik wilde, | |
[pagina 16]
| |
het landelijk nieuws kon buiten mij -; we hadden ons allemaal zitten te amuseren of lichtelijk te ergeren aan een jong duits paar met een duits kindertje. (Met ons bedoel ik: de dagelijkse groep strandstoelen met zicht op het paar.) Het was wel een aardig jongetje en hij heette Sven, wat geen duitse naam is maar een skandinaviese. Wat ergerde was de overdreven voorzichtigheid van de ouders. Hoewel het mooi zonnig weer was droeg de kleine Sven ook aan het strand een kompleet kinderpakje en hij had een muts om zijn bolle hoofdje met flappen die neerhingen tot over zijn wangen en een rond bolletje van wol er bovenop dat geloof ik pompom heet of zoiets; vooral dat laatste wekte onze lachlust. Het jongetje, dat ongeveer een jaar jonger was dan Ventje, kon urenlang zoet in het zand zitten spelen en nog wel op dezelfde plaats, met niets. We hadden allemaal een beetje medelijden met hem, waarschijnlijk ten onrechte. Het was tenslotte Ventjes moeder die met het plan kwam. Het werd aan Ventje voorgelegd; deze vond het geweldig en wilde graag meedoen. Er werd hem een handvol duitse woorden geleerd, - de meeste kende hij overigens al zo'n beetje - en over het verloop van de aktie werd hij nauwkeurig geïnstrueerd. Ondertussen naaide Ventjes moeder een stel zelfde kinderkleertjes en borduurde de naam Sven op de borst. Toen het duitse kindertje, zoals gewoonlijk achter de stoelen van zijn ouders zat te spelen werd Ventje in de Svenkleren gehesen en naast de echte Sven gezet. Vervolgens lokten we de echte Sven met ons mee, de vinger op de lippen, een spannend spel van medeplichtigheid en geheimzinnigheid en kijk, het lukte ook nog, het jongetje speelde mee, hij was veel minder een lapjespop dan hij eruit zag. Hij mocht vanuit de verte toe kijken, wat ook leuk is. We hadden afgesproken dat Ventje als het te lang duurde voor Sven's ouders naar hem omzagen met zijn schepje zand naar achteren zou gooien. Hij zag er | |
[pagina 17]
| |
inderdaad lullig uit in zijn pakje en muts met pompom. Na vijf minuten begon het hem al te vervelen en sloeg hij met zijn kneuterig schepje zand en schelpjes over zijn schouder. De moeder verbood het hem, maar hij ging onbekommerd door. Hierop stond de moeder roekoeënd op en ging naar hem toe, bukte zich en nam hem in haar armen. Vervolgens slaakte ze een gil en liet hem los. De jonge Duitser schoot overeind en sprong op haar toe. - Wat is er? - Een ander kind! Ze wees met haar wijsvinger of er een misgeboorte in het zand zat. Ventje zat nu lief met neergeslagen ogen te spelen. De Duitser liet zich op de knieën vallen. Hij zag het kind en de naam op de borst. - Wie ben je, vroeg hij, hoe heet je? - Sven, Vati, zei Ventje. - Lieber Jott, riep de Duitser, maar dat is onze Sven niet. - Wie is het dan? riep de moeder. - Hoe heet je nog meer, vroeg de vader. - Sven Binswanger, zei Ventje, want zo was hun familienaam. - Lieber Jott, zei de Duitser en keek vertwijfeld om zich heen. Toen vonden we het mooi genoeg. En daar kwam de echte Sven al aangelopen, als een dik ingepakte chinese baby van vroeger. Ventje stond vliegensvlug op zoals hem geïnstrueerd was om niet de kans te lopen een dreun op z'n kanis te krijgen van de getergde vader. Ook hij had een leuk avontuur beleefd:: tien minuten was hij heel iemand anders geweest. Soms had ik het gevoel dat ik met hem had willen ruilen, meer dan met zijn ouders, dat ik hem had willen zijn, eens. | |
8Ventje komt naar me toe. - Schrijf je? - Ja. - Aan wie? | |
[pagina 18]
| |
- Aan niemand. - Aan niemand? - Ja. Hij gaat in het zand zitten nadenken. Vijf minuten later knikt hij, roept luid: - Ja! en staat weer op. - Wat schrijf je? - Woorden. - Wat voor woorden? - Werk-woorden en hele zelfstandige woorden. Hij gaat weer in het zand zitten, zijn kleine knieën gekruist als de mini-leerling van een pseudo-goeroe. Knikt en staat op. - Waar gaat het over? Plagend: - Over jou. (Ik zou pas ruim vijftien jaar later over hem schrijven.) - Over mij? Zijn hoofd deinst achteruit alsof hij schrikt. Dan kijkt hij nieuwsgierig en bedrukt tegelijk naar het blad en de letters, hij kan nog niet lezen. Reageert verder niet, te slim om te zeggen: Ik zie niks. Maar als we even later hebben gezwommen en ik, na mij afgedroogd te hebben, mijn bloknoot weer pak zie ik dat hij twee grote krassen over het papier heeft gehaald, na eerst zelf wat neergekrabbeld te hebben: onhandige pogingen tot woorden. | |
9Wat is het toch dat mij zo in hem fascineert: dit levende eidolon dat voor mijn ogen langs het strand danst, zo konkreet als een ongedeeld ik: een hij-en-ik in ongesplitste vorm: in ongekompliceerde vorm. Spontane werkelijkheid van voor de tijd dat maatschappelijke en andere komplikaties hun invloed konden uitoefenen, remmend en desastreus. Als er ooit een paradijs is geweest, maar er is geen paradijs geweest - paradijzen zijn fantasiebeelden van een kultuur (: wij, ik) en niet van de | |
[pagina 19]
| |
natuur - als er ooit een paradijs gerealiseerd wordt zal - /Jawat? Het aantal kreatieve identifikatiemogelijkheden onbeperkt en de absolute tweedeling opgeheven zijn? - en zullen alle beelden op gevoelsbevel (weer) samenvloeien? - Zal - /Of is hij gewoon die ik had willen zijn of misschien ook wel geweest ben, maar niet lang genoeg en niet zó, alvorens de werkelijkheid toesloeg - /Eidolons zouden met eidolons moeten kunnen spelen, ouderloos (amoeben), maatschappijloos (als honden), autonoom & toekomstloos (als utopiese beelden) en misschien, misschien wel vervluchtigen in abstrakties in plaats van konkreter worden, want konkreetheid voorspelt niet veel goeds, meestal. | |
10In zekere zin is Ventje vervluchtigd in plaats van groter en konkreter geworden, want kort erop ben ik hem voorgoed uit het oog verloren, uit het oog, in mijn gedachten is hij vaak teruggekeerd, niet alleen in perioden van zomervakantie. Daar is hij uitgegroeid tot iemand die misschien niet eens meer mogelijk is, is samengevloeid met beelden waarvan ik niet eens meer weet of ik ze bedacht of gezien heb, zodat ik me op sommige momenten afvraag of hij ooit bestaan heeft, of iets van hem bestaan heeft. Tegengekomen ben ik hem niet meer, alleen zijn naam in een bepaalde periode. Op een dag las ik die, tussen andere namen, in behoorlijk grote letters neergekrijt op de muur van een kinderspeelplaats in Oud-Zuid, tamelijk hoog, want hij was niet klein meer. En toen ik er op lette zag ik dezelfde naam op een menigte andere muren, aanplakzuilen, brievenbussen, overdekte tramhaltes, een enkele maal ook in het centrum van de stad. De rage moet enkele weken geduurd hebben, daarna stopte ze kreeg ik de indruk; de namen verbleekten op de oude plaatsen of werden weggewist en er kwamen geen nieuwe bij. | |
[pagina 20]
| |
Hij had kennelijk zijn naam voldoende uitgeleefd. Jaren later zouden sommige publiciteitsbeluste figuren hetzelfde doen om bekendheid te verwerven, zij het in deftiger drukletters op gekleurde papieren strookjes of affiches. Ventje deed het waarschijnlijk alleen terwille van de naam zelf, de naam an sich en in zich zogezegd, niet om de aandacht op zich, of zelfs maar op de naam te vestigen. Maar nooit meer heb ik hem in levenden lijve ontmoet en evenmin iemand als hij in volwassen vorm, alleen in kleine vorm, maar dat kon hij dan niet geweest zijn. Herhaalde malen meende ik hem te herkennen, in uiteenlopende gestaltes en leeftijden, op straat, in cafés, in de trein, maar steeds als ik naar hem toeliep vervluchtigde het te grote, te konkrete eidolon. Slechts éenmaal meende ik hem werkelijk te zien, enkele denkleeftijden later, terwijl hij op geen vijf meter van mij af op het terras van Américain zit: godbetert gekleed in een blauwe blazer met glimmende knopen, daaronder een keurige grijze broek met scherpe plooi en om zijn schouders gedrapeerd zo'n lange kleurige studentendas; op een te jongensachtig open gezicht de wat al te gladde glimlach (pseudo-goedlachs, wat de ergste grimas is die er bestaat) zonder enige ‘ondeugendheid’ erin: de vliegwieltjes van de irissen stonden stil en ik weet niet eens of het er nog wel twee per oog waren. Mijn hart kromp ineen en ik kon wel huilen: Jezuskristus, dacht ik, wat hebben ze met je gedaan dat uit jou deze ekonomiese of morele herbewapenaar is gegroeid? Maar een snelle berekening leerde mij dat ook hij het niet kon zijn. Zodat ik mij opnieuw afvraag of hij ooit bestaan heeft. Of ze ooit bestaan hebben, de reusachtige vrouwen van zand, wind, water, tuimelend wit bloot, zon - /En temèt dat ik mij de vraag stel is het alsof het antwoord geen dag op zich kan laten wachten, | |
[pagina 21]
| |
zo dringend is het plotseling voor mij te weten, te weten wat er van hem geworden is: bijna van levensbelang. |
|