Persoon/Onpersoon(1971)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 223] [p. 223] Het oog van de maistro Lach niet ik bezit hele lichaamsdelen aan ernst, massief, benig, als de gedachten van een tonijn. Enkele van mijn armen zijn dominees, andere - onzichtbaar - advocaten of treurspeldichters en mijn benen meestal zijn geheimzegelbewaarders van een intelligent paard. Vraag je hoe mijn oren het maken, zeg ik, mijn oren maken het goed. Ze trompetteren maar wat. De éen in zijn vrije tijd is clown: hij hoort wat hij horen wil; maar de ander, hij, hij hoort het onhoorbare en droomt ervan. Hij beeldhouwt ernst als duidelijk zichtbare ideeën of zwaar als een olifant van Kant. Hij blaast ze op en speelt ermee. Zo kan hij de logste denkbeelden horen. En mijn ogen? Vraag hen niet bij de direktie te komen, ze weigeren direktieven. De éen kijkt zich rijk of arm al naar het hem zint. Hij gelooft niet in het historisch materialisme. De tweede leent van de ander: mooie erotische bloemen, vogels en rivieren, mystici en muzikanten. Zo, tezamen, zijn ze toch dialektisch. Dikwijls twisten ze en alleen inzake de schoonheid van het naakt zijn ze het eens. Hun sexualiteit is als een zonnebloem, is als het overgaan van zon in regen, zon en regen zijn hun mentaliteit, hun christendom. Kortom ze amuseren zich kostelijk. En elk die mij vanavond tegenkomt, hij zij gegroet. Mijn dominees en treurspeldichters, mijn clowns en cineasten [pagina 224] [p. 224] zij groeten u. Vraagt men hoe zij het maken, zeg ik, Dank u, zij maken het goed. Vorige Volgende