Persoon/Onpersoon(1971)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] Bloeitijd Nu is de lucht met blauwe denkbeelden overtrokken, de avond als een avond werkelijk is: licht, koel, hulpvaardig. Ik strijk je over je haar. Je haar is veilig; bloemen zijn overal aanwezig. Je handen zijn overal aanwezig. In je stoel lees je me als een krant. Je legt de krant weg: adem die je inhoudt, uitademt, inhoudt; vormt. Wèl ben je een glasblazer van geboorte, jij; wind, zo voorzichtig als een morgen. - Hoor, de wind steekt op, ik sta op; ik ben iets. Een bloem. Ik groei. Ik heb een nog uiterst ranke stengel om mee te lopen, net als de wind. En ik loop, heel voorzichtig, ik zie, zie je - zie, ik ben helemaal doorzichtig. Vorige Volgende