132
De mens in de eenentwintigste eeuw: niet meer de ‘overbodige mens’ uit de negentiende en begin twintigste eeuw; deze mens is aan zijn overbodigheid gewend en heeft er vrede mee, maar de tussenmens, de weer vrijwel virtueel geworden medemens van zichzelf, met zijn steeds zichtbaarder wordende blanco schaduw naast zijn verdwijnend lichaam.
Zijn meeste denken is reflectie over de staat van zijn schaduw.
*
Voor de huidige mens gaat het allang niet meer om het dostojevskiaans twijfelachtige 2 × 2 = 4. De wetenschap heeft een droomkarakter gekregen, het leven een dagdroomkarakter en 2 × 2 kan alles zijn of niets.
Ook God is geen probleem meer. De enige Godzoeker vandaag de dag is God, een zelfzoeker. En hij zoekt tevergeefs, want hij is er niet, zelfs zijn afwezigheid is er niet, zijn schaduw is er niet. Het enige dat hij nog kan doen is proberen in te lopen op zijn oude superluminale straling, een licht dat sommige mensen nog waarnemen.
*
Spiegels weerkaatsen je naturalistische beeld niet meer, alle spiegels zijn lachspiegels geworden. De beeldschermen weerkaatsen je duizendvoudig in duizend-en-eenvoudige vorm. En vervolgens houden ze je nabeeld als in een spiegelkabinet al weerkaatsend in leven als je zelf uit het zicht bent verdwenen. Je nabestaan.