beeld, een soort protozoon, zal als druk op hem wegen, misschien levenslang en vrijwel zeker zal hij er niet aan kunnen beantwoorden, er maar aan kunnen tippen; de kans is bovendien groot dat hij zelf die protozoon - deels onbekend en gegist - ten voorbeeld stelt aan zichzelf en er dan nog minder mee kan wedijveren. In alle gevallen is en blijft hij een halve of driekwart fantasiefiguur, voor zijn ouders en voor zichzelf, met het bijbehorende gevoel dat juist die figuur het meest wordt bemind, door zijn ouders en door hemzelf. Teleurstelling op teleurstelling is zijn lot.
Maar in hoeverre zijn we niet allemaal voor een deel of voor een groot deel fantasiefiguren van elkaar en van onszelf, verschillende figuren welteverstaan die elkaar soms ontmoeten maar nooit samenvallen, met alle misverstanden van dien, haatliefde incluis. Ik en mijn protozoon, jij en je fantasiefiguren, je schaduwen die voor je uit lopen en die je nooit inhaalt, die niemand inhaalt, ook niet als fantasiefiguur. Schrikbeeld: een semiotieke tweeling.
*