Eigen tijd
In zekere zin is je eigen tijd het meest diffuus, het ondoordringbaarst. Of hij bestaat zelfs nauwelijks, althans minder dan een meer historische tijd. Ontglipt hij je, distantieert hij zich, dan ontstaat er uitzicht op iets wat je wellicht meer vertrouwd is dan dat waarop je vergeefs probeerde vat te krijgen. Een zekere afstand komt de identificatie ten goede, lokt die misschien zelfs uit met als resultaat een soort toe-eigening. Toe-eigening wat je al hebt, bent is niet mogelijk. Verwijdering, vervreemding leidt tot een - procesmatige - identificatie en alleen via een proces ervaren we iets. In een situatie van stase zijn we ons hooguit iets - statisch - bewust. Pas afstand leidt tot bewustwordingsen overbruggingsactiviteit, meest via taal (zelfspraak), een enkele maal zonder, maar dan geschiedt het ook mystiek trefzeker en leidt het zelfs tot de ultieme zelfopheffende identificatie: een supra-ik dat tot niet-ik wordt en dat de indruk wekt alles te zijn.
Tijd lijkt soms een mystieke dimensie, hij is alomvattend, alomtegenwoordig en niets tegelijk, een niets dat alles is. Hij bestaat uit ervaring. (De geobjectiveerde kloktijd is die van een automaat buiten ons en telt niet mee.) Alleen (tijd)ervaring telt en die ervaring is een rekbare en inkrimpbare.
De ultieme tijdervaring is een a-historische die is als een vergezicht, een vergezicht dat je naar je toehaalt tot het samenvalt met je eigen gezicht: als een masker dat je je eigen hebt gemaakt, een eigen masker. De mens z'n heimelijke droom: het samenvallen van die twee, van gezicht en uitzicht, zo ver te rekken in de tijd dat het nooit meer plaatsvindt.
Afstand als eeuwigheid, als afstand doen, een eindeloos gerekt moment, met als - eveneens eeuwige - angst dat het (de tijd, het andere ik) terug zal veren en ons onverhoeds identificeren.