was hooguit je overbewustzijn of bewustzijn en eigenlijk zelfs dat niet, want je kon je niet eens vervalsen omdat je niet wist wie je was.
*
De fictieve persoonlijkheid
Vooral in de literatuur is persoonlijkheid fictief, is ik fictief. (In dubbele zin.) Daarnaast is ze, meer dan in het leven, beperkt en woordgebonden en, hoe vaag ook, méér gedefinieerd, eventueel alleen negatief.
Die beperkingen kunnen opgeheven worden door literaire technieken; het personage (in oude zin) moet zich oplossen óf moet zijn variabiliteit, zijn open mogelijkheden tonen (aantonen). Ontegoïseringen, ont-ikking van de romanfiguur: de mutabele taalfiguur.
(Het personage als zodanig zal echter nooit verdwijnen: het heeft voordelen die de ongebonden, contourzwakke taalfiguur niet bezit, noch de mens in de maatschappij.)
Ook de mens is trouwens voor een deel een fantasieproduct, van de mens-in-het-algemeen en van zichzelf, als groepsfiguur én individueel: de mens is een schepping, een maaksel van zichzelf en van anderen, zoals hij ook meehelpt zichzelf te scheppen via een beeld dat hij zich van hem (de mens) vormt; hij ontwerpt dit beeld, waarin idealistische elementen zijn verwerkt, past het toe als moreel evenbeeld en oordeelt ernaar. Maar pas als de maatschappelijke omstandigheden het mogelijk maken zal dit beeld - voor zover het een ideaalbeeld is - tot op zekere hoogte te verwezenlijken zijn: de andere mens.
Tot zolang - zo niet altijd - zal de mens de mens afmeten naar wat hij zich van hem voorstelt, ten goede of ten kwade. De mens is ten dele een lijdend fantasieobject van zichzelf.