rationeel-chirurgische ingreep. De helderheid waar de deconstructivisten zo bang voor zijn - ten dele terecht, het hangt ervan af welke implicaties die chirurgische ingreep met zich meebrengt - is een geschapen helderheid die haar (tijdelijke) nut kan hebben en die beoordeeld zal worden naar haar gevolgen voor leven en denken in algemener zin, voor existentie en essentie.
Dat de cerebrale voorwereld onhelder en zwevend is houdt niet in dat een onheldere taalwereld of inconsistente verbeeldingswereld te verkiezen zou zijn boven of vruchtbaarder zou zijn dan een heldere. Het verlangen naar consistentie en duur is nu eenmaal eigen aan alle denken. Waar het uiteindelijk om gaat is greep te krijgen op die andere wereld en dat kan alleen via (productieve) gedachten van binnenuit, nooit via opgelegde, voorgeformuleerde. Binnen deze wereld schept iedere gedachte haar geheel en produceert ‘een’ geheel als haar realiteit en haar ‘waarheid’.
In, binnen dit zichzelf producerende en in totalen denkende denken ligt de essentie, die een, steeds andere, vorm van existentie is; essentie als existentie en niet existentie die haar eigen essentie al existerend uit de werkelijkheid puurt, zoals de existentiefilosofie het wil: essentie is existentie, voor zover essentie in die zin nog iets betekent. Worden als een modus van zijn en zijn als een vorm van worden of (als) geworden zijn, en dit zonder tegen-stelling. Worden is zijn.
*
Wie theoretiseert over literatuur dringt de literatuur iets op, dat is onvermijdelijk.
Iedere theoretisering, hoe zinvol ook uit het oogpunt van mentale of sociale encadrering, tast de literatuur aan in haar wezen, dat ongebonden is, zelfs als een duidelijke teleologische tendens aanwezig is, want die tendens is niet het enige element